De opgang van Urk - de neergang van Schokland

kaart uit museum Urk van de eilanden in 1748Hoe is het toch mogelijk dat Urk en Schokland - twee dichtbij elkaar gelegen eilanden in de Zuiderzee – zo’n verschillende ontwikkeling hebben gekend? Urk werd een florerende gemeenschap; Schokland raakte in 1859 ontvolkt

Op beide eilanden was de visserij het hoofdmiddel van bestaan. Urk was een protestants bolwerk; Schokland overwegend katholiek. Welke factoren zijn doorslaggevend geweest voor die verschillende ontwikkeling? Speelde de godsdienst een belangrijke rol? Waren de bestaansmogelijkheden ongelijk? Was de grond waarop de bewoners leefden zo verschillend? Is er sprake geweest van mentaliteitsverschillen? Kortom, er zijn vele vragen. We gaan terug in de tijd en beginnen met een verkenning van Urk, zo omstreeks 1850, dus vlak voor de ontruiming van Schokland in 1859.
We beschikken over een uitvoerig reisverslag van prof. P. Harting [1] en de Marker onderwijsman F. Allan [2].

Harting en Allan

Prof. Pieter Harting (1812-1885) was een veelzijdig onderzoeker: bioloog, arts, wiskundige, hydroloog en geoloog. Hij was nauw betrokken bij de samenstelling van de geologische kaart van Nederland en was een van de eerste Nederlanders die de evolutietheorie van Darwin accepteerde.
Harting was nog onlangs (2010) in het nieuws naar aanleiding van enkele in 1877 verdwenen schedels van het Urker kerkhof. Hij was niet de 'dief', maar wel de onderzoeker van de schedels. Dat bestuderen van schedels was in die tijd zeer gebruikelijk. Francis AllanNa de Franse tijd was er een sterk verlangen om de nationale eenheid te versterken. Partijschappen binnen de natie dienden tot het verleden te behoren. Zelfs het Wilhelmus - het zogenaamde partijlied van de Oranjes - werd vervangen door Hendrik Tollens ‘ Wien Neęrlands bloed door d' ad'ren vloeit, van vreemde smetten vrij' [3]. Vermoed werd dat de eilandbewoners van o.a. Marken, Urk en Schokland' onvermengd en van vreemde smetten vrij' waren. Harting hoopte de oer-Nederlander [4] op Urk te vinden.
Francis Allan (1826-1908) was onderwijzer en leraar aan de Rijkskweekschool te Haarlem. Toen hij zijn boek over Urk schreef was hij hoofdonderwijzer op Marken. Hij baseert zich vooral op het onderzoek van zijn voorganger Harting.

Urk een groene heuvel

kaartje Urk, door HartingHarting schrijft over Urk: komend vanuit Lemmer rijst Urk als een groene heuvel hoog boven het water uit. De schipper verzekert hem dan dat het een rots is. Op het eiland aangekomen verzamelt Harting - met de welwillende medewerking van burgemeester P. Nentjes - diverse gegevens. De 'rots' heeft de lengte (zonder de Staart}van 1800 meter, de grootste breedte van 680 meter en een totale omtrek van 4.230 meter. Een wandelaar kan binnen het uur een rondje Urk maken. De oppervlakte bedraagt volgens de kadastrale meting ruim 80 hectare. Het gehele eiland is omgeven door paalwerk en een stenen glooiing, met uitzondering van de zuidkant bij de haven en een deel van de oostkust. Het hoogliggend gedeelte beslaat ongeveer een vijfde deel van het eiland. Het laag liggende gedeelte is vrijwel geheel vlak en verheft zich maar weinig boven de oppervlakte van de zee.

De noordoostpunt - de hiervoor genoemde Staart - is een geliefde rustplaats voor vele robben. De geoloog Harting staat te popelen om de spa in de grond te steken. Van de samenstelling van de bodem wist men in die tijd nog maar weinig. Met een drietal jongelieden gaat hij op 29 maart 1851 aan de slag, terwijl vuurtorenwachter A. Schraal een oogje in het zeil houdt. Hij begint zijn onderzoek bij het bekende Hervormde Kerkje aan zee, 9,2 meter boven A.P. Daar komt hij al gauw tot de ontdekking dat de bodem van Urk niet zomaar haar geheimen prijsgeeft. De grondboor raakt in de harde ondergrond onbruikbaar. Af en toe moet zelfs de koevoet gebruikt worden. Na veel zwoegen stelt hij vast dat 'de bult' uit vier verschillende lagen is opgebouwd. De bovenste laag 8,3 meter dik, bestaat uit een geelachtig rood gekleurde (kei)leem, en is plaatselijk zo hard, dat de grondboor er niet doorheen komt. Verder afdalend naar beneden zijn er leemverbindingen en tenslotte de zandlaag. Harting verrichtte met dit onderzoek baanbrekend werk. Van in de ijstijden aangevoerde materialen had hij nog geen weet, maar zijn gissing dat de herkomst van de (zwerf)keien richting noorden gezocht moest worden, zouden door latere onderzoekers bevestigd worden. De grazige groene heuvel (gekleurd door gras) blijkt inderdaad een "rots" in zee te zijn!

Bevolking en middelen van bestaan op Urk

Harting veronderstelt dat de Urkers een nagenoeg onvermengd ras vertegenwoordigen. Urkers trouwen vrijwel altijd met vrouwen van het eiland.[5]
Omstreeks 1850 is het inwoneraantal 1232: 629 manlijk en 603 vrouwelijk Opvallend is dat de bevolking sedert 1814 verdubbeld is. Ook de vloot is sedert 1750 toegenomen van 46 naar 125 schuiten, samen 3.400 tonnen. De veestapel bestaat uit 85 runderen[6], 18 kalveren en 4 paarden. Op het hoge gedeelte mag ieder Urker gezin twee koeien weiden op de gemeenteweide. Rogge - en tarwebrood, aardappelen en vis vormen het hoofdvoedsel. Op het eiland zijn 10 broodbakkers. Groenten worden vrijwel niet gegeten. Over de gezondheidstoestand is Harting zeer positief. Veel Urkers bereiken een hoge leeftijd.
Het oostelijke deel van het eiland bestaat uit hooiland, door de eigenaren met paaltjes in percelen gedeeld. De wintervoorraad voor het vee is niet toereikend en er moet van elders hooi worden aangevoerd. In de grasmaand worden maaiers (met zeisen) van elders ingehuurd.
Beide schrijvers zijn vol lof over de stevig gebouwde, welgevormde Urkers met brede schouders en heupen, blond haar en blauwe ogen. Onder de vrouwen zijn er velen, die aanspraak op schoonheid kunnen maken. Het blanke vel en de grote donkerblauwe ogen zijn opvallende kenmerken. Zorgelijk is alleen dat de middelen van bestaan niet in gelijke mate toenemen met de bevolkingsaanwas. In strenge winters moet soms meer dan de helft van de inwoners op kosten van de provinciale kas onderhouden worden. Aan een mogelijk verlaten van het eiland wordt geen moment gedacht. Omstreeks 1850 is er alle vertrouwen in de toekomst.

Schokland ook een groen eiland

Evenals Urk lag ook Schokland als een groene stip in de zee. Ook hier domineerde het groen van het grasland. Maar het silhouet vanuit zee gezien is wel verschillend. Het eiland tekende zich af als een lange streep in het water. Slechts drie kleine groepjes huizen verhieven zich duidelijker boven de waterspiegel. Zo zag en beschreef G. Adriaanszoon Mees (1802-1883) het eiland toen hij in 1847 per boot vanuit Kampen naar Schokland reisde.[7] De Deventer apotheker B. Meijlink (1796-1862) nam in 1858 dezelfde route.[8] Mees en Meijlink zijn de beste informanten over de toestand op het eiland zo vlak voor de ontruiming.

Ontwikkeling vissersschepen, Ypma, 129Schoklands neergang blijkt al lang voor 1859 te zijn begonnen. Van 1812 tot ca 1850 loopt de vissersvloot terug van 70 naar ca. 57 schepen. Daarmee is Schokland een uitzondering op de regel. Vollenhove groeit van 16 naar 30, 't Gooi (Huizen) van 60 naar 103, Volendam van 70 naar 101 vissersschepen.[9]
Pieter Korver meent dat de Schokker visserij al tijdens de Franse tijd achteruit gegaan is. Hij kon er geen afdoende verklaring voor geven.[10]
Met behulp van de lezing van Lucas Seidel (1821), gehouden voor een vergadering van de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen in Kampen, verkrijgen we iets meer zicht op de gang van zaken.[11] In die lezing vertelt de schout /burgemeester van Schokland dat de eilanders voor ongeveer veertig jaar - omstreeks 1780 dus - nog in goeden doen waren. Maar in de jaren twintig kondigde de achteruitgang zich duidelijk aan.
Oorzaken waren, zo meende hij: a) de grote stijging van het aantal vissers op de Zuiderzee (toegenomen concurrentie dus); b) de afname van de vraag naar vis; c) de prijsstijging van ijzer, touw, netmaterialen, kleding en levensmiddelen.
Deze door Seidel genoemde factoren troffen echter alle Zuiderzeevissers. Seidel licht ter verklaring van de achteruitgang echter een tipje van de sluier op als hij melding maakt van de introductie (d) van de nieuwe vismethode met het kuilnet. Dit net werd over de zeebodem gesleept. De vangst werd daarmee sterk vergroot en de naam wonderkuil is geboren.[12]  Seidel blijkt er, vanwege de grote slijtage van het visgerei, geen voorstander van te zijn. Hij is op dat moment waarschijnlijk de vertolker van de gevoelens van de Schokker vissers. Tenslotte maakt hij gewag van de verstoring van de markt door de massale aanvoer van een nieuw soort tanige haring (e)waardoor de prijzen sterk gaan dalen.
Opvallend is dat niet meedoen van de Schokkers met de wonderkuil. Het betekende een verslechtering van de positie![13]

Er zal mogelijk meer aan de hand geweest zijn met de Schokker visserij. In zijn boek over de Zuiderzeevisserij wijst Ypma op het verhaal van een Monnikendammer visserijdeskundige die in 1851 vertelt dat de achterstand van de Schokkers te wijten is aan de overdreven neiging om alle Roomse feest- en heiligendagen stipt te vieren. 'De Schokkers stellen hun beroepsplichten in de schaduw der kerkmuren'.[14] Dit in tegenstelling tot de katholieke Volendammers, die het vissen met de kuil tot een succesverhaal wisten te maken.

Oppervlakte en bodem

Alvorens de bewering van de Monnikendammer onder de loep te nemen vergelijken we Urk en Schokland qua oppervlakte en bodem. Harting had duidelijk gemaakt dat Urk -weliswaar iets kleiner van oppervlakte dan Schokland - een ‘rots’ een keileembult was, waarop je veilig kon wonen. De stormvloed van 1825 leverde het bewijs: op Schokland verdronken 13 mensen, op Urk geen slachtoffers. In plaats van grondverlies wisten de Urkers in de negentiende eeuw nog 'verdronken land' terug te winnen. Er volgde toen zelfs een spectaculaire bevolkingsgroei. Op Schokland stagneerde de groei en was er in de jaren vijftig al sprake van krimp. We weten intussen dat krimp van de bevolking desastreuze gevolgen kan hebben: minder bedrijvigheid en minder inkomsten. Vele jonge Schokkers verlieten al sedert 1830 hun geboorteplaats en vertrokken naar vooral Vollenhove. In 1830 blijken er meisjes op de schuit van vader mee te vissen als waarschijnlijk gevolg van het vertrek van de jonge mannen.[15] Door het landverlies werden de mogelijkheden op het eiland ook steeds kleiner. De veestapel nam zienderogen af en op het moment van de ontruiming liepen er nog maar 9 koeien rond.

Mees schrijft over de ongelukkige situatie op het eiland dat palen en nog eens palen Schokland moesten beschermen en dat het land meer geschikt was voor het leven van eenden en ganzen dan voor mensen. Na een bezoek aan het eiland in de jaren vijftig vertelt J. Zeehuisen, de burgemeester van Genemuiden, dat de melksters door het koude water moesten waden om de koeien en schapen te kunnen melken.[16] En tenslotte is er het getuigenis van R. T. Ortt, de ingenieur van Rijkswaterstaat, die na de ontruiming het volgende aan de Overijsselse Commissaris des Konings schrijft: "De graslanden zijn niet goed vlak en van bulten en putten voorzien en het drasachtig terrein is door het vee geheel kapot gelopen. De koeien zakken hier tot over de knieën in en vertrappen daardoor alle planten en wortels en eten de stengels af van het weinige riet, dat hier en daar nog opschiet, zodat die planten kwijnen en weldra sterven; het geheel heeft alzo veel van een modderpoel..."[17]

Rijkswaterstaat en de strijd tegen het water

Kan Rijkswaterstaat, de beheerder van de paal- en dijkwerken, verantwoordelijk gesteld worden voor die 'modderpoel'? In het begin van de negentiende eeuw liet Rijkswaterstaat langs de westkust een stenen dijk aanleggen. Dat zou een verbetering moeten zijn in vergelijking met de door paalworm aangetaste houten paalwerken. Maar afdoende bescherming bood die dijk niet vanwege de verzakkingen in de veenachtige ondergrond. Voor het Rijk was het jaarlijkse onderhoud een kostbare aangelegenheid. Voor de eilanders - vooral die van Ens - was het onderhoud een welkome aanvulling op het inkomen.
Meijlink gaat in het Aanhangsel (bij zijn reisbeschrijving) speciaal in op de verslechterde situatie na de stormvloed van 1825 toen het eiland vrijwel geheel onder water verdween en hele dijktrajecten werden weggeslagen. Rijkswaterstaat kwam na de vloed met een nieuwe aanpak en verlaagde, volgens Meijlink, de glooiing van de westelijke stenen dijk met een meter. Voor 1825 lag die 1˝ meter boven dagelijks water, na 1825 was dat slechts een halve meter. De kruinhoogte kwam op gelijke hoogte te liggen met die van het maaiveld. Je kon, zo dacht men bij Rijkswaterstaat, het water beter gereguleerd toelaten. Het water zou dan weliswaar vaker over de dijk slaan, maar bij het terugvloeien zou een laagje slib achterblijven. Op de lange termijn werd het laagliggende land dan minder kwetsbaar. Het directe gevolg is evenwel geweest dat er een vernatting van de weilanden plaatsvond. Meijlink meent dat de door Rijkswaterstaat verlaagde dijk een niet onbelangrijke oorzaak is geweest van het verval en de armoede. De veestapel verminderde drastisch en de bevolking raakte vrijwel geheel afhankelijk van de opbrengst van de visserij. Toen de visvangst stagneerde bleef er niets anders over dan het ophouden van de hand... en uiteindelijk het verlaten van het eiland.
Los van Meijlinks mening moet ook vermeld worden dat de inklinking van het veen voor een autonome bodemdaling zorgde.

Onderwijs en gezondheid

In de negentiende eeuw was er nog geen leerplicht. Schoolverzuim was niet strafbaar en kinderen werden al vroeg betrokken bij het aanvullen van het gezinsinkomen. De eilandbewoners zullen daarop geen uitzondering zijn geweest. Was Schoklands neergang misschien te verklaren uit - in vergelijking met Urk - het geven van slechter onderwijs? Die vraag kan moeilijk bevestigend beantwoord worden. De Schokker jeugd beschikte over de zeer moderne en kostbare leesmethode van P.J. Prinsen. Op Urk werd daarentegen nog met een verouderde methode gewerkt. Je zou dus verwachten dat de jeugd op Schokland beter beslagen ten ijs kwam. Maar uit onderzoek is gebleken dat de beheersing van de kunst van het schrijven op Schokland weer lager was dan op Urk. Meer Urkers konden hun handtekening onder een huwelijksakte zetten dan Schokkers.[18] Was het kunnen schrijven een voorwaarde om een goede visser te zijn?
De medische verzorging was op Schokland beter georganiseerd dan op Urk. Daartoe zijn meerdere aanwijzingen. De pokkenepidemie van 1844/45 ging zonder slachtoffers aan Schokland voorbij, terwijl er op Urk slachtoffers vielen. Daar waren principiële bezwaren tegen het inenten van kinderen. Op Schokland moesten de kinderen toen al een pokkenbriefje meenemen naar school.[19]
Urkers en Schokkers genoten,.naar de maatstaven van die tijd, een goede gezondheid. Meijlink - apotheker van beroep - wijst er in zijn beschrijving van Schokland op dat het consumeren van vis zeer gezond is. Er werden hoge leeftijden bereikt. Op de terreinen van onderwijs en gezondheid zullen de verschillen tussen Urk en Schokland niet zo groot zijn geweest.

Meningen over Urkers en Schokkers

het bodemprofiel van Schokland in 1804 - opgemeten door SeidelOver de mentaliteit van Urkers en Schokkers zijn de meningen verdeeld. Mees typeert de Schokker als een bedaard, niet dapper en enigszins vreesachtig persoon, behorend tot de categorie bescheiden mensen. Urkers waren veel brutaler. Mees laat de beurtman vertellen dat de Urkers zelfs een kwalijke reputatie hadden. Als er enige dagen een schuit -zonder bemanning - in de haven lag dan was de lading snel verdwenen. Opmerkelijk is weer dat Meijlink de onverschrokkenheid van de Schokkers prijst. Hij vindt dat zij ten onrechte aangemerkt worden als luie, geheel onbeschaafde, zedeloze wezens die aan knellende armoede ten prooi zijn gevallen.
Vanuit Kampen, de plaats waar vele Schokkers naar toe verhuisden, werd weer zeer negatief over de Schokkers gesproken. In de Kamper Courant van oktober 1858 werd, nadat de Tweede Kamer het wetsontwerp tot ontruiming van Schokland had ontvangen, verwijtend naar de Schokkers verwezen.[20] Zij zijn -aldus de krant -niet kwaad, maar hebben het drieledige gebrek van a) de neiging onbezorgd te leven; b) zolang ze wat hebben het te verteren; c) niet te sparen voor de kwade dag. Een onpartijdig oordeel? De Kampenaren deden er alles aan om te voorkomen dat de Schokkers naar Kampen verhuisden. Ook de Schokker pastoor Ter Schouw laat zich in een brief aan de Commissaris des Konings van Overijssel [21] in 1858 nogal laatdunkend over de Schokker uit. "Hij is iemand die zich volstrekt niet weet te redden, maar gered moet worden. Daarin gelijkt hij het kind. En aan die weinige ontwikkeling schrijf ik zijne maatschappelijke gebreken toe: als daar zijn zorgeloosheid, lusteloosheid, gemis aan eergevoel, het niet bezitten van de noodige spaarzaamheid, dat daarom nog geen verkwisting is, het niet vooruitzien in de toekomst. (...) Die maatschappelijke gebreken hebben tot zijnen maatschappelijken ondergang bijgedragen en zeker dezelve verhaast." André Geurts - kenner van de Urker geschiedenis - komt in een vrij uitvoerig artikel tot de conclusie dat de Urkers - met behoud van hun eigenheid - zeer flexibel hebben gereageerd op zich wijzigende omstandigheden.[22]

Godsdienst als bepalende factor

De FroeWas de flexibiliteit van de Urkers en hun ondernemerschap mogelijk een gevolg van de godsdienstige gezindheid?
De Duitse socioloog Max Weber schreef omstreeks 1900 dat katholieken meer Bourgondisch leven, meer genieten van het leven, minder spaarzaam en minder ondernemend zijn dan protestanten. Weber meent dat het ontstaan van het kapitalisme, met alle nadruk op hard werken en zuinig zijn, te danken is aan het protestantisme.[23]
Sascha Becker, econoom en verbonden aan de universiteit van Warwick, toetste de theorie van Weber en oordeelde daarentegen dat er helemaal niet zoiets is als een protestantse { werkmentaliteit. Niet het harde werken, maar het leesonderwijs dat Maarten Luther invoerde, heeft de protestanten opgestuwd in de economische vaart der volkeren.
'Luther wilde dat mensen zelf de Bijbel gingen lezen', legt Becker uit. 'Dus vertaalden protestanten de Bijbel en investeerden ze van het begin af aan meer in onderwijs. Maar lezen is niet alleen goed voor het geloof, ook voor zaken doen. Dat gaf een voordeel.'[24] Individuele verantwoordelijkheid is beslissend voor goed ondernemerschap.
De deskundigen zijn het met elkaar niet eens. Over de rol en betekenis van de godsdienst wordt ook thans nog volop gediscussieerd in verband met de Eurocrisis. Het overwegend katholieke Zuid-Europa zou het financieel veel slechter doen dan het overwegend protestantse Noord-Europa. Maar er zijn in ieder geval duidelijk uitzonderingen op de regel: IJsland is overwegend luthers, Griekenland oosters-orthodox en Polen katholiek. En juist Polen – weliswaar met buitenlandse steun -is thans economisch succesvol.[25]
We zagen ook dat de katholieke Volendammers zeer voortvarende vissers waren.
Het beantwoorden van de vraag of de godsdienst een bepalende factor is geweest is niet zo gemakkelijk. Op Schokland kende het overwegend protestantse Ens weliswaar minder armoede, maar dat kan ook - mede - een gevolg zijn geweest van de uitstraling als bestuurscentrum van het eiland. Daar woonde de burgemeester, de dominee, de politieman, de geneesheer en de waterstaatsambtenaar.
Jaarlijks werden daar de meeste dijkwerkers ingehuurd.

Conclusie

Urker schedels, Frederieke JochemsDe verklaring van de opgang van Urk en de neergang van Schokland is niet zo simpel te duiden; de zaak is complexer dan wel eens wordt verondersteld. Er blijven zeker tal van vragen. Bijvoorbeeld of de veranderingen van Rijkswaterstaat na 1825 wel adequaat zijn geweest.
Wel is duidelijk dat de Urkers een ander slag mensen zijn/waren dan de Schokkers. Meerdere schrijvers verwijzen naar de al of niet gepaste vrijmoedigheid van de Urkers. Ze hebben in ieder geval flexibel gereageerd op veranderende omstandigheden. Het heden levert het bewijs: de Urker visserij behoort tot de wereldtop.

De Schokkers daarentegen hebben waarschijnlijk niet altijd adequaat gereageerd op nieuwe ontwikkelingen. Ze lieten het gebruik van de wonderkuil (aanvankelijk)aan zich voorbijgaan en verzwakten hun concurrentiepositie. We zagen in het voorgaande reeds dat het een omstreden zaak is om de godsdienst een positieve/negatieve rol toe te kennen in de ontwikkeling van een gemeenschap. Duidelijk is wel dat godsdienst alleen niet toereikend is om het verschil in ontwikkeling tussen de eilanden te verklaren. Het katholieke Volendam werd een bloeiende vissersgemeenschap. Maar - zie Becker - het is ook te simpel om de factor godsdienst geheel uit te sluiten.
De door pastoor Ter Schouw geuite classificatie, dat de Schokkers domme en weinig ondernemende mensen zijn, is - gezien de onderwijsvoorzieningen – wel erg zwaar aangezet. Maar een kern van waarheid is best mogelijk. Dan is de opmerking van de pastoor een testimonium paupertatis, een bewijs van eigen onvermogen. Dan zou de katholieke kerk (te) weinig hebben bijgedragen aan de persoonlijke ontwikkeling van de Schokkers. Becker verwees naar het lutheranisme waarin het lezen van de bijbel en het persoonlijk onderzoek een grote rol speelde. Dat gebeurde niet of nauwelijks in de katholieke kerk. Het calvinisme, waarin - evenals in het lutheranisme - het persoonlijk Bijbellezen een grote rol speelt, heeft de ontwikkeling van Urk mede bepaald.

PotgieterTenslotte nog iets over het te eenzijdig benadrukken van de slechte mentaliteit van de Schokkers. Dat beklemtonen raakte in die tijd in de mode. Het was mede een gevolg van de in 1841 verschenen roman van E. J. Potgieter Jan, Jannetje en hun jongste kind.[26] Potgieter meende dat Nederlands achteruitgang in de negentiende eeuw te wijten was aan de lamlendige mentaliteit van het volk, aan de alom heersende 'jansaliegeest'.

De huidige geschiedschrijvers denken over die achterstand genuanceerder. De neergang en/of opgang van een dorp, stad of land is vaak een complexe zaak. En datzelfde kan ook gezegd worden van Schoklands neergang.
Belangrijk is zeker geweest dat de Urkers onder een gelukkig gesternte zijn geboren. De keileembult was een veilige basis voor een expansief bestaan. 'Schokkers eiland',een veeneiland, was daarentegen in 1859 verworden tot een troosteloos landschap. Je kon daar met de beste wil van de wereld geen fatsoenlijk bestaan meer opbouwen. Het eiland was in de woorden van waterstaatsingenieur Ortt een 'modderpoel'. Om te overleven moesten de Schokkers het eiland verlaten en hun heil elders zoeken. De gehechtheid aan het eiland en aan elkaar heeft het verblijf nog lang gerekt tot 1859. Volgens de 'Wet van den 16den December 1858' verlieten 588 mensen het eiland. Urk had toen reeds meer dan het dubbele aantal inwoners.
Dankzij het schedelonderzoek van Harting (op Urk) en later van De Froe (op Schokland)[27] weten we dat er met de Urker en Schokker schedels niets loos is geweest.

Aaldert Pol

Met dank aan Gerrit van Hezel

Bron: De Vriendenkring,Cultuurhistorisch tijdschrift voor Flevoland, 52e jaargang nr.1,Voorjaar 2012, pag.15-28

Noten
1 P. Harting, Het eiland Urk, zijn bodem, voortbrengselen en bewoners. Hoogleraar aan de Utrechtse Hoogeschool. Met een plaat, kaart en doorsneden. Utrecht, 1853.
2 F. Allan, Het eiland Urk en zijne bewoners, Schrijver van het eiland Texel en zijne Bewoners; het eiland Ameland en zijne Bewoners, enz. Met een kaartje, Amsterdam 1857.
3 In 1932 werd het Wilhelmus weer in ere hersteld.
4 Na de Duitse bezetting werd schedelonderzoek tot 'besmet gebied' verklaard. Schedelkenmerken waren onderdeel van de nazi-ideologie. De Urker schedels zijn intussen herbegraven op het kerkhof bij het Kerkje aan zee.
5 A. K. Bootsma, E. S. Bootsma en R Bootsma-Halma. Tweezaam? Een historisch-demografisch onderzoek van Schokland en Urk, 1812-1859. Kampen, 2002. pag. 59,60 Urkers trouwden vaker binnen de eigen gemeente dan Schokkers; 4% van de Urker mannen trouwde met een niet-Urker vrouw; 6%  van de Schokker mannen trouwde met een niet-Schokker vrouw.
6 Allan houdt het op een zestigtal.
7 G. Mees Azn, 'Schokland', in: Overijsselsche almanak voor oudheid en letterkunde 12 (1847) 267-330. Zie ook De Vriendenkring, Themanummer, 150 jaar ontruiming van Schokland, nummer 4, winter 2009. Toen Mees het eiland bezocht waren er nog drie bewoonde buurten: Emmeloord, Ens en de Zuidert (in 1855 ontruimd). In dit artikel gaat het uitsluitend over het katholieke Emmeloord.
8 B. Meijlink, Beschrijving van Schokland en de Schokkers, met eenige losse gedachten en gesprekken op een Zondagsreisje her en derwaarts, Kampen 1858.
9 Y.N. Ypma, Geschiedenis van de Zuiderzeevisserij, 1962, pag. 125 e.v.
10 Pieter Korver, De ontruiming van Schokland en de ondergang van de Schokker visserij. In: De Vriendenkring, Cultuurhistorisch tijdschrift voor Flevoland, 43e jaargang, nr.l, lente 2003.
11 Aaldert Pol, Lucas Seidel en de Zuiderzeevisserij (1821). In: De Vriendenkring, Cultuurhistorisch tijdschrift voor Flevoland, 42e jaargang nr l, lente 2002
12 De kuil is een dicht net, met een soort schepnet, dat - in tegenstelling tot de dwarskuil - tussen twee schepen (een span) gespannen wordt, die er snel mee voor de wind afzeilen. Zo schept de kuil alles op wat er voorkomt. Men noemt deze kuil wel de wonderkuil vanwege de grote vangst, maar ook de moordkuil omdat miljoenen kleine visjes op deze manier van vissen vernield worden.
13 Hans van der Smissen, Nederlanders en de zee, Unieboek, Bussum. 1983. Vanwege de nadelen van het vissen met de kuil kwam de beperking dat er alleen tussen 15 mei en 15 juli met de wonderkuil gevist mocht worden, pag. 149.
14 Y. N. Ypma, Geschiedenis van de Zuiderzeevisserij, 1962, pag. 127. Ypma beroept zich op een artikel van K. M. De Haringvisserij, Nw. Nederlands Magazijn 1851,p.266 e.v.
15 Ypma, pag. 126, noot 4.
16 Zeehuisen, J.,'Een bezoek op het eiland Schokland op 2 september, 1858, Nederlandsche Volksalmanak (1859) 138-147.
17 HCO, Toegangsnummer 25, inv. no.14437
18 Bootsma, pag. 57.
19 Gerrit van Hezel/Aaldert Pol, Schokland en omgeving Leven met water, Uitg. Matrijs, Utrecht, 2008. Zie de hoofdstukken over onderwijs en gezondheidszorg, pag. 126 e.v.
20 Kamper Courant van 24 oktober 1858.
21 HCO,Toegang 25, inv. no. 14423.
22 A. Geurts, Wonderlijk Urk; Opmerkelijke berichten over een (voormalig)eiland en zijn bewoners. In: Cultuur Historisch Jaarboek voor Flevoland. Ooit Zuiderzee, 2005 p 81 e.v.
23 Max. Weber, Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus (eerste uitgave in 1905, later volgde een versie waarin hij de kritieken op de eerste uitgave verwerkte en becommentarieerde) beweerde hij dat dankzij het ascetische leven van calvinisten (hard, rationeel en systematisch werken, maar niet mogen genieten van het verdiende geld) veel winst werd gemaakt, waarmee investeringen voor nieuwe activiteiten gedaan konden worden.
24 Sascha O. Becker, Ludger Woessmann, Was Weber wrong? A human capital theory of protestant economic history. Cesifo Working Paper No. 1987, category 4: Labour markets. May 2007. Zie ook:Maarten Keulemans, Katholieken zijn helemaal niet luier dan protestanten. Volkskrant, 09/10/11.
25 Zie Historisch Nieuwsblad, no.6,2011,pag. 34.
26 E. J. Potgieter. Jan, Jannetje en hun jongste kind. 1841 Zie: Themanummer Spiegel historiael. 11/12, november/december 2003: Hoe Jan Salie op stoom kwam. Nederland en de Industriële revolutie
27 Griffioen, dr. F. M. M., 'Schokland. een stukje opgegraven verleden. Met een inleiding van B. Klappe, in: Het Schokker Erf 12 (1989). Prof. De Froe had in 1940 onderzoek gedaan op Schokland, pag. 20-57.

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl