De kerk op Ens

Vanaf 1717 werd op het Eiland Ens gesproken over de Oude en de Nieuwe Cark. De oude kerk ligt thans als ruïne op de Zuidpunt; van de nieuwe weten we maar weinig. We kennen de juiste datum van de opening van de Nieuwe Kerk van de hervormde gemeente, dankzij de goede kerkelijke administratie van ds. Abraham Riet. Hij notuleerde zijn eigen intrede als predikant op het Eiland Ens als volgt: "Anno 1688, den 12 Augustus is het de wille des Heeren geweest, nae gedaene wettige beroepinge, tot genoegen der gemeente, en naeuwe examinatie, mij Abrahamus Riet in den H. Dienst des Evangelies tot opsiender der gemeente J. Christi op Ens en Emmeloort te laeten bevestigen."
Bijna dertig jaar later schreef hij in het doopboek: "Op den 8 augusti 1717 is alhier d'eerste maal in de Nieuwe Kerk naast mijn huijs gepredikt."

Welk deel van de inboedel uit de Oude Kerk werd meegenomen weten we niet. Waarschijnlijk is de preekstoel mee verhuisd en mogelijk ook de stoelen en banken, voor zover ze bruikbaar waren. Over de nieuwbouw, over de vorm en over de inrichting van de kerk was en is maar weinig bekend. In één der bronnen uit 1717 werd melding gemaakt van de bouw van een 'loge op het Eiland Ens, om daarin gepredikt te worden'. Het ging om een, voor toenmalige begrippen, fors bedrag van ƒ 400. Op grond van deze tekst rees het vermoeden dat er een houten kerkje gebouwd was. Het woord loge is namelijk verwant aan loods. Uit de rekeningen over de periode 1716-1719 bleek ook dat er vaak hout geleverd werd. Maar volstrekte zekerheid was er niet. Ds. Riet heeft niet lang kunnen prediken in het nieuwe godshuis, hij overleed in 1720 en werd opgevolgd door ds. Heijmenberg.

Financiering en herkomst materiaal

De Staten van Overijssel waren verantwoordelijk voor de gang van zaken op het Eiland Ens. De scheepvaart via IJssel, Zwolse Diep en Zwartewater, maar ook naar Blokzijl en Kuinre, profiteerde het meest van de vuurtoren van Ens en het was dus logisch dat zij een belangrijk deel van de kosten betaalden. De Staten probeerden ook anderen te laten bijdragen. Zo werd een beroep gedaan op de gewesten, die eveneens grote belangen hadden bij veilige scheepvaartroutes. Zo betaalden Holland en ook Friesland mee aan het in standhouden van de voorzieningen voor de scheepvaart op het Eiland Ens. De Staten van Overijssel vonden de bijdragen van anderen evenwel niet hoog genoeg.
Over de financiering van het kerkje was in de kantlijn van een van de rekeningen geschreven 'Enss.geld'. Uit die toevoeging blijkt dat het geld voor de Nieuwe Kerk voor een deel afkomstig was uit de opbrengst van het Ensser geld. Dat was een soort belasting die door in- en uitvarende schippers betaald moest worden bij het aandoen van een haven in Overijssel: aanvankelijk was dat een stuiver, later werd dat meer.  In de rekeningen was af en toe ook iets te vinden over de herkomst van het voor de Nieuwe Kerk geleverde materiaal. Zo werd veel hout (en kalk) geleverd uit het naburige Blokzijl. De naam van houthandel Loos werd bij herhaling genoemd. Maar zekerheid over de bouw van een houten dan wel stenen kerk werd niet verkregen.

Oude pastorie in 1717 gerenoveerd

In de rekeningen werd niet alleen de Nieuwe Kerk, maar ook het 'doomenijshuijs' genoemd. Er bleek niet onder één dak te zijn gebouwd, zoals dat in 1834 met de thans nog bestaande pastorie en kerk wel gebeurde. Dat kon in 1717 niet, omdat de pastorie reeds veel eerder op de Middelbuurt was gebouwd.
Op kadastrale kaarten uit de 19de eeuw is duidelijk te zien, dat er tussen kerk en pastorie een nauw steegje was. Uit de rekeningen bleek, dat tegelijk met de bouw van de Nieuwe Kerk aan de reeds bestaande pastorie één en ander was verbeterd. We zouden thans zeggen: gerenoveerd. Op een der gespecificeerde rekeningen stond: 'Betaalt an Henrik Mijnen voor spijkers en het gebruijck van ses fijsels en een dommekragt om de doomenijs huijs op te setten: ƒ 18-19-0'. Een vijzel was een hefwerktuig dat in die tijd bestond uit een zwaar voetstuk met schroef spil en draaibare kop. Was de predikantswoning misschien opgevijzeld in verband met het metselen van een stenen muurtje naar het voorbeeld van de nieuwgebouwde kerk? Het bleef vooralsnog een vraag. Opvallend tenslotte waren de grote hoeveelheden teer die gebruikt werden. Blijkbaar was dit hét middel om hout te verduurzamen. Timmerlui en metselaars kregen af en toe ook een biertje, blijkens het bij herhaling voorkomen van 'drinkebier' in de rekeningen.

Een nieuwe pastorie in 1755

In 1755 werd de in 1717 gerenoveerde pastorie vervangen door een nieuwe. Hiervan was een meer uitvoerige beschrijving (een soort bestek) voorhanden van Cornelis Derksen uit Nijmegen. Hendrik van Arck had de bouw voor de somma van ƒ 3350,-.aangenomen. De voorgevel van de pastorie (met uitzicht over zee) had een lengte van 46 voet, dus ruim 13 meter. Het dominante karakter van de pastorie – te zien op de in de inleiding genoemde aquarel - wordt met deze gegevens heel wat duidelijker. De pastorie had aan de noordzijde een inspringende hoek, waardoor een soort patio ontstond tussen kerk, pastorie (zie plattegrond) en een belendend huis. Van het beschut liggende terrasje zullen de pastoriebewoners zeker genoten hebben. Het werd waarschijnlijk ook als bleek gebruikt.
De grootste breedte van de pastorie was 34 voet en de conclusie is dat er op de Middelbuurt een voor die tijd zeer ruime pastorie van circa 120 m2 was gebouwd.
In het bestek stond ook nog dat de oude woning voorzichtig diende te worden afgebroken om beschadiging van de kerk te voorkomen. De afstand was ook wel heel erg klein: het bleek om een steegje van 2 voet te gaan. Op het dak dienden de nog bruikbare pannen van de oude woning te worden hergebruikt. Mochten er te weinig zijn dan moest dat met 'blauwe, stroeve, Woerderpannen' worden aangevuld. Op de pastorie lag dus een blauw pannendak.
Bezoekers konden zich aan de voordeur melden door aan een stang te trekken die in verbinding stond met de schel. Beneden waren vier kamers; een dwarsgang naar de belendende kerk; een keuken met blauwe en rode tegels; een fornuis, een turfkoker en een turfkist; twee 'alcovische' bedsteden; een doof; pot onder de vloer; een secreet of privé en een grote kelder. Op zolder bevonden zich nog hangers voor 'kleerstokken ', een studeerkamer en een dienstbodekamer.
Jan Draak uit Kampen, 'opzigter op de paalwerken aan het Eiland Ens', moest namens Gedeputeerde Staten van Overijssel toezicht houden op de uitvoering van het werk. Hij rapporteerde dat alles in orde was, maar dat de waterdichtheid van de kelder niet met zekerheid vastgesteld kon worden. De opzichter schreef, dat de zee nog niet hoog genoeg was geweest:’dat soude de proof opde som sijn’.

Predikant en pastorie

Er zijn verschillende ambtsdragers die zeer lang op de Middelbuurt hebben gewoond. Bijvoorbeeld de reeds eerder genoemde dominee Riet. Een tweede voorbeeld is ds. H. N. Gillot, die van 1775-1808 de pastorie bewoonde.
De pastorie was groot, fraai gesitueerd met prachtig uitzicht over het water. Toch is uit opmerkingen van de predikant op te maken dat men zich het verblijf ook weer niet al te idyllisch moet voorstellen. De predikant had nogal wat op- en aanmerkingen over de staat van onderhoud van de pastorie.
Hij schreef, enige jaren na de nieuwbouw, aan Gedeputeerde Staten van Overijssel, dat het dak lekte tengevolge van verdwenen kalk tussen de dakpannen, dat het dak aan de zuidzijde doorboog, dat de keukenvloer gedeeltelijk inzakte, dat het fornuis op instorten stond, dat het raam van het keldervenster verrot en 'van de ratten doorgeknaagt' was en dat er kieren in het hout waren, waardoor de sneeuw 's winters naar binnen kon dringen.
De predikant vroeg zich ook af of de hoek waarop het huis stond wel voldoende veilig was. Er was 'zints mijn kort verblijf wel l½ voet afgespoelt'.
Het kostte de provincie Overijssel veel inspanning om het huis in redelijke staat te houden. Men moet bij de beoordeling niet vergeten dat het in die tijd gebruikte materiaal veel te lijden had van de slechte weersomstandigheden. Op het open liggende Eiland Ens hadden de elementen vrij spel.
De predikant woonde er ondanks zijn klachten meer dan 30 jaar! Het is trouwens opvallend dat de predikanten het gemiddeld veel langer op het eiland uithielden dan de pastoors.

Exterieur van de kerk

Dé vondst in het Historisch Centrum Overijssel (Zwolle) bestond uit twee ongedateerde bouwtekeningen van opzichter E.P. Seidel. Met behulp van de rekeningen kon ook achterhaald worden, dat ze in 1794 werden gemaakt. Dus in de tijd van ds. Gillot. Dankzij deze tekeningen kan het kerkje vrij nauwkeurig beschreven worden.
Met het gevonden materiaal kon ook het bewijs geleverd worden dat het inderdaad om een houten kerkje ging. En het al eerder geuite vermoeden dat het houtwerk op een stenen muurtje rustte werd eveneens bewaarheid. Zo'n stenen muurtje, gedeeltelijk onder het maaiveld gemetseld, leverde een goede fundering. Bij een meer recent uitgevoerd onderzoek bleek tevens dat er onder het muurtje nog spaarbogen zijn geweest.
Seidel had het muurtje op de bouwtekening oranjebruin en de houten wanden donkerbruin ingekleurd.
Op het dak lagen blauwe pannen, dezelfde kleur dus als die van de pastorie. De tekeningen van de zuidgevel waren door Seidel gemaakt in verband met een gewenste verbetering.
Het prijskaartje van de ingreep was ook nog aanwezig:'Rekening wegens het maken en plaatsen van twee gebogen en twee vierkante couzijns met raamen en vensters tot de kerk van Ens, nevens het inschieten van eenige stukken in de wand in Maart 1794 gedaan: ƒ 115-2-0'.
De kerk had de vorm van een rechthoek, stond parallel aan de pastorie en bood plaats aan naar schatting 100 mensen.
Op het dak van het kerkje stond een kruis met haan, als zodanig ook te herkennen op de tekening van Reijers.

Interieur Nieuwe Kerk

Er kan ook van het interieur iets meer gezegd worden. Er bevonden zich namelijk in de map met bouwtekeningen een drietal niet-gedateerde plattegronden van het interieur. Welke van de drie werd uitgevoerd was niet te achterhalen. Maar aangezien er grote overeenkomsten waren kan toch een indruk gegeven worden.
In protestantse kerken had het koorgedeelte, waarin zich ook het altaar bevond, zijn betekenis verloren. De preekstoel stond vrijwel altijd centraal. Dat was ook in het houten kerkje het geval. Op de preekstoel lag meestal een bijbel. Opzettelijk daar neergelegd: de predikant moest het Woord van God verkondigen.
In de map met de bouwtekeningen was ook een tekening van een nieuwe preekstoel. Ook daarvan ontbrak de datering, maar de classicistische kenmerken duiden op een laat 18e-eeuws ontwerp. Aan de voet van de preekstoel waren vaste plaatsen gereserveerd voor diverse gemeenteleden: de predikant, de ouderlingen en diakenen, de
schoolmeester, de schout, de burgemeester, de opzichter en vroedvrouw. Ook nog een gereserveerde bank voor de 'domineesfamilie'.
Vlak voor de preekstoel was over bijna de gehele breedte van de kerk een afscheiding: een lage houten wand met panelen. Deze afscheiding had de functie van doophek. Achter dit hek, aan de voet van de preekstoel dus, werden de kinderen gedoopt.
Op Ens zaten (blijkens de tekeningen) de notabelen binnen het doophek. Dat was niet altijd het geval in protestantse kerken.

Predikant en schoolmeester

Ook de schoolmeester had een vaste plaats binnen het doophek. Hij was na de predikant een gewichtig man als voorlezer en voorzanger. Vanachter de lessenaar las hij de door de predikant opgegeven teksten uit de bijbel. Tussen ds. Gillot en schoolmeester Willem Taats was de samenwerking niet altijd optimaal. Pesterijen over en weer kwamen nogal eens voor. Er zijn kostelijke anekdotes over het tweetal. Van Willem Taats werd verteld dat hij 'van het school een koeijestal, honden-, hoenderhok en waschhuis maakte'. Zijn onderwijs was blijkbaar zeer op de praktijk gericht.
Taats was niet alleen een bijzonder schoolmeester maar ook een opmerkelijk voorlezer. Het moet een keer gebeurd zijn dat ds.Gillot de kerk geërgerd had verlaten, drie kwartier later terugkwam en toen nog niet kon beginnen omdat Willem Taats nog niet uitgesproken was.
Meester Taats moet goede ogen gehad hebben, want het licht kwam van brandende kaarsjes. Het gebruik daarvan bleek uit een rekening van Bernardus van der Wal voor door hem in 1776 geleverde blakers. Verder weten we nog dat er groene gordijntjes hingen. Er was namelijk een betaling gedaan (aen Meijuffrouw Hendrina Magdalena Gartuers, geb. Soumans voor groen casjant, koperen ringhen, lindt, seij en garen, waarvan gemaakt zijn drie gordijntjes in de Cark'. Het was al met al een sober ingericht kerkje, maar dat kon in die tijd van vrijwel alle protestantse kerken gezegd worden.

Afbraak der kerk in 1834

Ds. Gillot overleed op 73-jarige leeftijd op Ens. Zijn zoon Gerrit Jan (1782-1869) zou later burgemeester van Schokland worden, terwijl de tweede zoon Paulus (l789-1857) veldwachter werd. Het Eiland Ens was in de tijd van ds. Gillot verenigd met Emmeloord. In de Bataafs -Franse tijd werd het hele eiland bij Overijssel gevoegd . Na de Franse tijd is dat niet meer veranderd. Daarna wordt niet meer of nauwelijks nog van het Eiland Ens, maar uitsluitend van Schokland gesproken.
Het onderhoud van pastorie en kerk was en bleef een aanhoudende zorg. Zo werd in 1823 nog een bedrag van ƒ 730,- uitgetrokken wegens lekkages van het dak en het opnieuw bevestigen van het kruis op de toren.
Maar de ergste ramp trof Schokland toen het werd geteisterd door de berucht geworden stormvloed van 1825. Kerk en pastorie liepen, ondanks de hoge ligging, zware schade op. Er moest een dringend beroep op de provincie gedaan worden, want de herstelkosten waren hoog en werden geraamd op ƒ 1052,-.
Het bedrag kon uit het steunfonds dat na de watersnood was gevormd - het zogenaamde fonds van Acht Millioen - verstrekt worden.
Het jaar 1834 betekende het einde van het kerkje en van de pastorie. Niet het einde van de hervormde gemeente op de Middelbuurt. Deze had de toezegging gekregen dat er een nieuwe kerk gebouwd zou worden. De gemeente wist op het moment van de toezegging nog niet of dat nieuwe godshuis van steen of opnieuw van hout gebouwd zou worden. Wij weten het intussen wel want dat kerkje ligt thans in de Noordoostpolder.

Aaldert Pol, Jan Wildeboer

Bronnen: De Vriendenkring, Zomer 1994, pag. 24 e.v.; Herfst 1994, pag. 24 e.v., Het Schokker Erf, mei 2000, no. 44, pag. 5-21. De rekeningen van opzichter Jan Draak zijn te vinden in het HCO, Statenarchief voor 1813, toegangsnr. 31, inv. nr. 2763.

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl