Stormvloed over Schokland (1825)

De enorme stormvloed van 4 en 5 februari 1825 kostte in het hele land aan 380 mensen het leven. Ook verdronken 16.700 runderen; de schade was nauwelijks te becijferen. Op Schokland steeg het water tot 3,30 meter boven Amsterdams peil; wel een halve meter hoger dan in 1775, volgens de Overijsselse waterstaatsgedeputeerde Jan ter Pelkwijk in zijn uitvoerige verslag van deze ramp.

Door de storm van de 14de oktober 1824 was reeds grote schade aan de werken van het eiland toegebracht. Het water had de hoogte van 2,67 meter bereikt, en de wind had toen mogelijk meer kracht, dan bij een van de volgende stormen. De paalwerken aan de oostzijde van het eiland, evenals die aan de westzijde van de buurten, waren zwaar beschadigd; een geheel nieuw geheid werk aan de oostzijde, bij de Zuiderbuurt, sloeg uit de grond en spoelde weg. De zeedijk, die nagenoeg volkomen hersteld was, werd ter lengte van meer dan 2000 meter zeer vernield, en het Rijksmagazijn [van Rijkswaterstaat] zeer beschadigd. De vloed van 14 en 15 november vergrootte deze schade niet of zeer weinig.
Maar de vloed van de 4de en 5de voltooide als het ware de verwoesting. Uit de paalwerken aan de oostzijde, en die aan de westzijde van Emmeloord en de Molenbuurt, werden gehele vakken geslagen en door de stroom weggevoerd. Het getal van de uitgespoelde palen kan wel op 1800 begroot worden, en die hebben op het Kampereiland en elders veel nadeel veroorzaakt. De grond van de buurten werd ook daardoor weggeslagen en verlaagd, vooral langs de paalwerken, aan de westkant.

De vuurtoren was zodanig gehavend, dat deze geheel vernieuwd moest worden. Uit de kerk van de roomsgezinden op Emmeloord, sloegen de muren weg, zodat het altaar, de banken enz. door de golven werden weggevoerd. Het schoolgebouw aldaar en s Landsmagazijn trof hetzelfde lot. Ook werden in de onderscheidene buurten 26 huizen geheel weggespoeld en ruim 70 zwaar beschadigd. Het ongelukkigste van alles was, dat één man, vier vrouwen en acht kinderen in de vloed zijn omgekomen. Vele visschuiten werden weggevoerd, en zijn meestal, door en over de dijken, op het vaste land geworpen; zo werd 's Landsjacht, door Mastenbroek en over de dijk tussen het Frankhuis en de Rademakers zijl, niet ver van Zwolle geworpen, waar het, door de bomen gestuit, bleef liggen, zonder aanzienlijke schade geleden te hebben.

Fortuinlijk was de redding van een oude weduwe en haar twee broers op Emmeloord. Van hun zolder op die van het naastgelegen huis geraakt, riepen zij vandaar om hulp. Drie mannen kwamen hen met een boot te hulp, maar hadden het ongeluk, dat deze door een golf omvergeworpen werd. Zij richtten zich evenwel in het water weer op, keerden de boot om en ledigden deze van het water, waarop zij de drie mensen aan boord namen en gelukkig behouden over het paalwerk in een schuit brachten.
Dokter M. van Cleef bevond zich met zijn ouders op zolder. De ouders raakten door het omvallen van de schoorsteen in het water en verloren ongelukkigerwijs het leven. Hij begaf zich daarop naar beneden, werd toen bij de deur door een golf opgenomen en tegen een nabijstaand huis geworpen, maar had het geluk, op een zolder terecht te komen, waarop zich reeds een groot aantal personen bevonden, en dus zijn leven behouden.
Minder gelukkig was het lot van anderen. P. Mastenbroek was naast zijn vrouw en kind op een dak geklommen, waarop zich nog één man met zijn vrouw en drie kinderen bevond. Deze acht zielen kwamen, met het dak naar zee drijvend, langs een schuit, van waaruit men hen een touw toewierp, waardoor P. Mastenbroek en de andere man gered werden, terwijl de beide vrouwen en vier kinderen ellendig omkwamen.

Op de Molenbuurt werden Jannes Ruiter, zijn vrouw en twaalf andere personen zeer gelukkig, op een bijna wonderbaarlijke wijze, behouden. Allen waren bij elkaar op de zolder van zijn woning, die dreigde in te storten, en daarom maakte hij een gat in de voorgevel, om daardoorheen zichzelf en zijn gezelschap te redden. Dit was echter, wegens de diepte van het water, onmogelijk, en het scheen, dat men zich aan zijn lot zou moeten onderwerpen. Maar, toen men de redding hopeloos achtte, kwamen er vier palen aandrijven, die men aan elkaar vastmaakte, om ze als een vlot te gebruiken. Dat was evenwel, door de gladheid van de palen, waarop niemand staan of zitten kon, niet mogelijk. In deze nood wierp een golf hun een grote tobbe toe, die Ruiter op de palen vastmaakte en toen alle dertien (overige) personen, één voor één, mee naar een veiliger woning overbracht. Toen de laatste in de tobbe stapte, stortte de woning in, zodat, zonder deze wonderbare schikkingen van de Voorzienigheid, al deze personen hun graf in de golven zouden hebben gevonden.In het huis van de schout had het water de hoogte van 0,70 meter, in de gereformeerde kerk die van 0,83 meter, en in de kerk van de roomsgezinden die van 1,40 meter bereikt. (...) De algemeenheid van de vloed blijkt mede daaruit, dat men aalkorven, die van het eiland Schokland waren weggedreven, ten noorden van de Vecht, in de gemeente Dalfsen, weer terug heeft gevonden.

Ook elders veroorzaakte de ramp op Schokland veel schade. Mastenbroek: 'een menigte palen, die, uit de zeeweringen van Schokland geslagen (...) en alles, waar zij tegen aansloegen verbrijzelden. Zwollerkerspel: 'Klaas Egberts (...) was met zijn huisgezin op de zolder, toen het huis door palen van Schokland werd uiteengeslagen' Ook het huis van Hillebrand Jans werd door de palen 'geweldig geteisterd. En het muurwerk bijna geheel vernield'.

Bron: J. ter Pelkwijk, Overijssels watersnood. Een heruitgave van het verslag van de ramp van 1825. IJsselacademie, Kampen, 2002, pag.54-57.

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl