Omstreeks 1400 plaatsten de overwegend nog boerenbevolking van Schokland hun
op individuele woonterpen opgetrokken hoeven op grotere buurtterpen:
Emmeloord
(twee woonterpen die later aaneen groeiden), de Middelbuurt en de Zuidert.
De hoofdfunctie van de woningen is rond 1600 verschoven van veeteelt naar
vracht- en handelsvaart en visserij. Johannus Isacus Pontanus noemt de huizen op
het eiland in 1654 ‘arme vissershutten’. Hij kwalificeert de eilanders op de
volgende wijze: ‘zoo van tael als plompe kleedingh en ongeschikte zeeden schier
wilde menschen gelijken.’ <1>
De veeteelt wordt van minder belang en woningen veranderen van functie. Ze
moeten bovendien regelmatig vernieuwd worden: na stormen en zeker na hevige
branden, zoals bijvoorbeeld op de Middelbuurt in 1647, Emmeloord in 1728, 1749
en de Zuidert in 1775. De buurten branden grotendeels af omdat de woningen van
hout waren, dicht tegen of bij elkaar stonden, en ook de wind er hier altijd
sterker vat op had dan op het vasteland.
In 1627 dicht Revius: De schockers, die na Urck en Emeloort haer kagen ... met
veel moeyt en weynich voordeel jagen. De kagen zullen naast vrachtschepen ook
gediend hebben als vis-jagers voor het snelle vervoer van Zuideree- en
Noordzeevis naar de steden.<1a> Is het geringe voordeel te wijten aan de pest
van 1617 die bijna tweederde van de Emmeloorders wegvaagde, niet lang daarna
gevolgd door de stormvloed van 20/21 september 1621 op Schokland? <2> Want
Olfert Dapper vermeldt in 1663 dat het op het eiland zeker niet bij iedereen
kommer en kwel was: ‘Die van het eiland leven doorgaans van koophandel met
verscheidene waren, die ze met hun kagen, wel ten getale van veertig, heel
Holland bijna door vervoeren, en velen van hen hebben, naar men zegt, gezien de
omstandigheden van deze plaats, een behoorlijk kapitaal verzameld (…) Omstreeks
veertig jaar geleden, werden door een grote storm enige huizen, met huisraad,
kisten en kasten weggespoeld. Er staan omtrent vijfenveertig huizen op dit
eiland, en vele zijn in ‘t midden voorzien van een schot, zodat er twee
huisgezinnen kunnen wonen.’
Begin augustus 1731 doet Jonkheer Marinus van Burmania, een goede waarnemer, het
eiland aan bij een ‘plaisier reisje’. Hij ziet ‘een stuk of 3 husen van steen,
de rest van hout en in de laetste maer één groot vertrek, voorsien van onderen
tot boven met seer veel delfs porcelein en ander potgoed, in een so menigte, dat
ijder huis een kleine winkel scheen.’ (Gestolde welvaart uit de 17e eeuwse
vracht- en handelsvaart ?) De Emmeloorder vissers hebben enig vee in de weiden
‘welke gering zijn.’ <3>
Rechts: Gravure van Reinier Vinkeles van Emmeloord (1787).
In 1792 laat een Amsterdamse deputatie noteren dat ‘alle hunne huizen van hout
gebouwd’ zijn, gedekt met riet of stro. (…) De vrouwen geneeren zig [op
Emmeloord] met hunne beesten te melken en in de huishouding op te passen, zijnde
dezelve zeer gevorderd in de konst van borduuren op wolle en linnen. Hunne dragt
is zeer onderscheiden van alle andere eijlanders van de Zuijerzee. Een blauwe
kap die zij op haar hoofd draagen doed een aardig effect. Zij zijn zeer gesteld
haar kaamers, welke zij bewoonen, alle hunne huizen van hout gebouwd zijnde, te
vercieren met allerlij zoort van aarde borden van allerlij couleuren, haar
bedsteeden met benaaide kussens en kleeden bedekkende, en met printjes,
spiegeltjes als anderszints overal vercierende, 't geen een zeer aardige
vertooning maakt, en teffens een zeeker soort van welstand aantoond. De
bewooners zijn zeer beleefd, gul en hartelijk, de eenvoudigheid straalt in alle
door, beweezen ons alle vriendelijkheid, dog toonde ons een hartelijke begeerte
om hunne buurt te mogen behouden’.<4>
Op de gravure van Reinier Vinkeles uit 1792 zijn de gevels van de houten
woningen op Emmeloord zichtbaar, met luiken die de zolders ook vanuit de
buitenzijde toegankelijk maken voor opslag. De woningen voeren alle geveltekens,
houten plankjes die – eveneens als elders in bepaalde gebieden van Nederland en
Duitsland - traditioneel de nok van een dak versieren. De katholieke geveltekens
zijn gewoonlijk voorzien van een kruis en/of miskelk. Op woningen op Ens zullen
protestantse geveltekens geplaatst zijn.
Links:
Ingenieur Jonkheer Pieter van Loon maakte in 1840 deze aquarel op Emmeloord. <5>
Ingenieur Jonkheer Pieter van Loon bezoekt Schokland in de zomer van 1840. Hij maakt schetsen en ook een aquarel van bedrijvigheid rond een paar woningen op Emmeloord die hij vanuit het westen beziet. Hij vermeldt op de aquarel dat de woningen in werkelijkheid een beetje groter zijn. Het raam aan de westzijde, met de kleine venstertje, is voorzien van luiken. De vis, die aan de lijnen hangt te drogen, zijn scharretjes. Verse schar werd een dag in de pekel gezet en daarna met touwtjes aan de staart gelijnd en in de wind gedroogd. Een soort stokvis dus. Een gebruik wat alleen bekend was van Volendam en Urk en dankzij deze prent dus ook op Emmeloord.
Rechts: Pieter van Loon tekent in juni 1840 dit dorpsfront van Emmeloord (‘Ameloorde’) in zijn schetsboek.<6>
Uit Monniers in Frankrijk gepubliceerde 1845 reisverslag van Holland blijkt
diens interesse voor het theatergebeuren. Hij heeft Van Loon ontmoet (is ook
door hem getekend) en heeft kennis gehad hebben van de schetsen of tekeningen
van Pieter van Loon, die hij vaak in spiegelbeeld heeft nagetekend. In het
reisverslag verscheen deze ‘eigen’ tekening van Schokland. Hij heeft de woningen
geromantiseerd weergegeven (gebogen daken) alsof het een theaterdecor betreft.
Dat deed hij ook op een tekening van Emmeloord. <7>
Gregorius Mees beschrijft in 1846 ook het interieur van de woningen. ‘Treden wij
nu de woningen binnen, dan zijn die der eigenlijke armen spoedig beschreven. Een
schuur met een vloer van klei en houten wanden, waar de wind door henen loeit of
de zon door henen brandt, waar in één woord koude en hitte een even gereeden
toegang vinden. Het inwendige onzindelijk en afzigtelijk. In de houten huizen
der meer gegoeden heerscht zekere netheid, doch niet veel eigendommelijks meer.
Hier en daar nog een kast met dikke paneelen en snijwerk, bedden voor de pronk
met veelkleurige kussens (…). Het zonderlingste is de vuurhaard. In een der
hoeken van de kamer is de zoldering lager, daaronder wordt in den aschpot
gestookt. De rook gaat niet uit door een schoorsteen, maar tusschen het hoogere
en lagere gedeelte van den zolder en bereikt zoo de vliering, waar hij
behulpzaam is in het droogen der aldaar uitgespreide netten’.<8> Ook elders in
Nederland kwam deze vorm van rookafvoer nog vaak voor. <9>
Bij zware stormvloeden brengen gezinnen vele bange uren door op de zolder.
‘Vele huizen waren niet groter dan 20 tot 30 m2. Dat is dus zo ongeveer 5 bij 4
meter, of 6 bij 5 meter. Op die beperkte ruimte moest dan de hele familie leven,
koken, eten, slapen enz.’ (…) het koken diende veelal een petroleumstel, of - ’s
winters - een open vuur of fornuis, dat meestal met turf of hout gestookt werd.’
<10> De woningen van vissers op Emmeloord waren ten tijde van de ontvolking
gemiddeld 35 m2 groot.< 11>
Waterleiding kent men niet.<12> De Deventer apotheker dr.
Bernardus Meijlink
(1858) vindt de berichtgeving over Schokland vaak te negatief. Zo zou er af en
toe geen water zijn: ‘Zulks echter is in geenen deele het geval, want (…) alleen
bij langdurige droogte laadt de Schokker-beurtman het water uit de [IJsselmonding
de] Ketel in’. Regenwater wordt opgevangen in daartoe gemetselde bakken, terwijl
vanuit de grote bakken bij de kerken aan de armen werd geleverd.
Soms worden schelpen op het strand bij Emmeloord verzameld ‘om de floere onzer
woningen mee te bestrooien ten einde daardoor enige verfrissing ter conservatie
van de gezondheid te genieten’.<13>
Er is nooit een verbod gekomen op het bouwen van houten huizen. Dat was op
financieel niet haalbaar en bovendien was de veenachtige ondergrond weinig
draagkrachtig.
Links:
P.F. Greive jr. bezocht Schokland niet lang voordat het eiland werd ontvolkt en
schetste deze woningen achter het kistpaalwerk op de Middelbuurt.
Ondanks dat Meijlink vele berichten over het eiland te negatief vindt, typeert
hij de woonsituatie op Schokland toch als ‘allerellendigst’ en wellicht niet ten
onrechte. De lage kwaliteit kwam ook tot uitdrukking in de waarde van de
woningen. Die waren in 1858 gemiddeld nog maar f.416,- waard en die van vissers
f.368,-.<14> Ter vergelijking: een arm Amsterdams arbeidersgezin betaalde in die
tijd voor de jaarlijkse huur van een stenen woning van 15 tot 20 m2, met één
kamer met bedsteden en, meestal zonder stromend water, een alkoof met een stoof
waar werd gekookt en een privaat (toilet) f27 à f32, terwijl de wat welvarender
arbeidersgezinnen een woning met twee kamers konden huren voor een bedrag van
f.64,80 à f.75,60 per jaar.<15>
Potloodtekening uit 1847 van P.L. Dubourcq (1815-1873) met zicht op de Middelbuurt. Op de voorgrond de loopkistdam. De visserwoningen zijn niet goed te onderscheiden. De geveltekens zijn vrij algemeen.
Rechts: Jouke Albers te Ens op Schokland. (Schetsboek Pieter van Loon, juni 1840, part. collectie). Aan het haalijzer boven het open vuur hangt een pot. Het spinnewiel, frequent aanwezig op klederdrachtprenten, is onmisbaar. De laddert voer naar de zolder. Rechts een karakteristieke onder- en bovendeur. Deze schets is later door Monnier gespiegeld weergegeven en verder uitgewerkt.
In reisverslagen werd over het interieur van de Schokker huizen zeer verschillend geoordeeld. Het hing natuurlijk vooral samen met bij wie men terecht kwam: bij meer gegoede burgers of bij de meerderheid: de eenvoudige vissers. Vooral bij de laatsten had de wind vaak vrij spel door de vele kieren en ’s winters vroor het tot in de bedstede.
Rechts: de gespiegelde versie van Henry Monnier (1846).
Hieronder links. Interieur met bedstee in: Nederlandsche kleederdragten en zeden en gebruiken : naar de natuur getekend door Valentine Bing en J. Braet von Uberfeldt. Amsterdam Buffa 1857. Het plankier en de stoof houden de voeten warm. In de ruimte achterin zijn netten en fuiken opgeborgen. Poezen lijken op het eiland bij de dames geliefde huisgenoten te zijn.
Hieronder rechts: prent van een Schokkerin met haar kind. Ook hier een losse houten vloer. Kennelijk waren er ook honden op het eiland.<16>
Rechts: Emmeloorder interieur door Hendrik Willem Last (1817 – 1873), tekenleraar in Den Haag. Zijn figuren zijn schools en stijf getekend, en zijn door onnauwkeurige detaillering documentair van minder belang.
De Deventer professor Gregorius Mees, die het eiland in 1847 na enkele
tegenvallende visopbrengsten bezoekt, beschrijft de woningen der ‘eigenlijken
armen’: ‘Een schuur met een vloer van klei en houten wanden, waar de wind door
henen loeit of de zon door henen brandt, waar in één woord koude en hitte een
even gereeden toegang vinden. Het inwendige onzindelijk en afzigtelijk. In de
houten huizen der meer gegoeden heerscht zekere netheid, doch niet veel
eigendommelijks meer. Hier en daar nog een kast met dikke paneelen en snijwerk,
bedden voor de pronk met veelkleurige kussens, wiegen met de gekromde houten
pooten uit vader CATS, of kindermutsjes voor de pasgeborenen, van zwaar met
goud- en zilverdraad gekleurd rood of blaauw damast. Het zonderlingste is de
vuurhaard. In een der hoeken van de kamer is de zoldering lager, daaronder wordt
in den aschpot gestookt. De rook gaat niet uit door een schoorsteen, maar
tusschen het hoogere en lagere gedeelte van den zolder en bereikt zoo de
vliering, waar hij behulpzaam is in het droogen der aldaar uitgespreide netten.
De echte Schokker en Schokkerin toonen duidelijk hun Germaansche afkomst door
het geele hunner haren, dat meermalen tot het zeer hooge blond stijgt; van de
vroegere gewoonte om het hair te verwen, waarvan de berigten uit de vorige eeuw
nog spreken, vindt men geen spoor of heugenis meer. Zij zijn overigens niet
lang, maar breed en eenigzints gedrongen van gestalte, de vrouwen neiging tot
dikte hebbende.’
Links: een achtergelaten tegelvloertje op de Middelbuurt in een stenen kelder. Foto Museum Schokland.
Na de ontvolking van het eiland verhuizen zo’n 470 van de 700 Schokkers naar
Kampen waar 97 van hen zich vestigden in de visserijbuurt Brunnepe, wat voor de
visvangst een grote impuls oplevert. Het aanzien van deze buurt verandert
eveneens. De voormalig onderwijzer op Schokland Legebeke had hier het initiatief
genomen dat leidde tot de aanleg van zogenoemde Schokkerbuurt voor 21 families
van 97 personen (gem. 4 - 5 personen per woning). <17>
De twee stenen woninkjes die hier voor de families Diender (zie de afbeeldingen)
worden gebouwd hebben, afgezien van latere uitbouwen, een oppervlak van zo’n
31,85 m2. Zij behoren tot de vijf grootste van de eenentwintig woningen.
Gemiddeld is het woonoppervlak 18,80 m2 – 4 m2 per persoon - veel kleiner dan op
Emmeloord (ca. 7,7m2 per persoon). <18>
De huisjes zijn zoveel mogelijk opgetrokken met balken, planken, kozijnen en
(enige) stenen van Schokland. ‘De woningen zijn niet exact in dezelfde vorm als
op het eiland herbouwd. Zo ontbraken bijvoorbeeld de typische houten puntgevels,
maar het binnenwerk, de deuren met de merkwaardige onderdeurtjes en de
raamkozijnen met de kleine ruitjes waren meestal wel authentiek. (…) bovenin de
voorgevels had men luiken gemaakt waardoor de netten op zolder gebracht konden
worden. (…) In het middenpad was een put met pomp’ <19>
De nieuwe woningen zijn nu weliswaar van steen en brandveiliger (een stenen
rookkanaal), maar zijn ook een stuk kleiner dan die op het eiland.
In het Zuiderzeemuseum zijn een aantal woninkjes van Schokkers uit Brunnepe weer
opgetrokken. Hiernaast de tekeningen van enkele daarvan: de achtergevels gezien
vanaf het paadje tussen de woningen. Daaronder de voorgevels (van links naar
rechts de woningen van de families Jan Hendriks Diender en Albert Hendriks
Diender) en de plattegrond. Beide woningen waren gemiddeld 5,20 m breed en 6,10
m diep. Tekeningen Zuiderzeemuseum 1949 (detailuitsneden).
Gerrit van Hezel, Zwolle - 29 februari 2016
Literatuur
Buisman, J., Duizend jaar weer, wind en water in de lage landen, Franeker
2000.
Dapper, Olfert, Historische Beschrijving der Stadt Amsterdam waerin de
voornaemste geschiedenissen die ten tijde der Herdoopers, Nederlandsche
beroerten, en onder Prins Willems, de tweede, Stadt-houderlijke Regeering, hier
ter stede voorgevallen zijn….door Dr. O.D. Amsterdam bij Jacob van Meurs, anno
1663.
Herpen, Jan J. van (red.), Hilversum anno 1850; leven in een dorp van landbouw
en textielnijverheid in de 19e eeuw. Hilversum 1990.
Klappe, Bruno, De volkstelling van 1830. In: Het Schokker Erf 6 (1987), p.39-40.
Klappe, Bruno, Hoog bezoek op Schokland in 1792. In: Het Schokker Erf 40 (jan.
1999), p.2-6.
Klappe, Bruno, Op Schokland zaten de kamers vol Porselein! In: Het Schokker Erf
67 (2008), p.39-42.
Klappe, Bruno, Henry Monnier en jonkheer Pieter van Loon (deel 1 en 2) In: Het
Schokker Erf (2009), nrs.73, p04-15, 74, p14-19.
Klappe, Bruno & Wim Veer, Schokland verlaten. Een reconstructie van de
ontvolking in 1859. Kampen 2009.
Mees, G., Schokland. In: Overijsselsche Almanak voor oudheid en letterkunde 12
(1847), p.267-330.
Meijlink, B., Beschrijving van Schokland en de Schokkers met eenige losse
gedachten en gesprekken op een zondagsreisje her- en derwaarts. Kampen 1858.
Moerman, H.J. & A.J. Reijers, Schokland. In: Tijdschrift van het Koninklijk
Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap, 2e reeks, nr. 42, 1925, p.151-189.
Monnier, Henry, Souvenirs de la Hollande. In: L’illustration, journal universel,
1845
Mulder, Beschouwingen rond een oude Drentse haardplaat. In: Nieuwe Drentsche
Volksalmanak, 1969.
Revius, Overyss. Sang. Deventer 1629
Vliet, E.G. van. De stad van Avercamp. Kampen in de zeventiende eeuw. 7. Water
en wind; leven tussen Zuiderzee en IJssel. Kampen 1999.
Slichtenhorst, A. van, XIV boeken van de Gelderse geschiedenissen. Arnhem 1653.
Vries, Tromp de, Tromp de Vries, Urk en Schokland. In: De Vriendenkring, 1968,
nr. 2 en 3.
1968, 1969.
Websites
Zie voor de boerenwoningen op de terpen: ‘Boeren, schippers en vissers op Schokland (1400 –
1850)’
Meer informatie over de woningen in Brunnepe:
‘Havenzicht Brunnepe’ en in het Schokker
Erf:
de Schokkers in Kampen
Noten
1. Moerman en Reijers (1925), p.31; Slichtenhorst, (1654, Deel I), p. 170.
1a. Revius (1629), p.297.
De stad Kampen bestreed het onthouden van vangsten aan de vismarkt vurig en
stimuleerde de aanvoer. Zo werden in 1681 mosselhalers en schol- en botjagers
uit Urk en Emmeloord die hier vis brachten, vrijgesteld van brug- en vuurgeld,
mits zij de brug niet passeerden. Schelvisjagers waren van dit voorrecht
uitgesloten. O.A. Kampen 199, fol. 11, fol. 11v, in: Van Vliet, p.40.
2. Moerman en Reijers (1925), p.13 en De Vries (1962), p.27-32. Stormvloed:
Buisman (2000), p.343.
3. Klappe (2008), p. 39, 42; uit de Leeuwarder Courant van 14-2-1956.
4. Tromp de Vries (1968- 1969), Klappe (1999).
5. Afbeelding in: Klappe en Veer (2009), p.33.
6. Schetsboek Pieter van Loon, juni 1840, part. Collectie. Afgebeeld in: Klappe
(2009), Schokker Erf 73 en 74e.
7. Monnier (1845).
8. Mees (1847), Schokland, p.313.
9. Mulder (1969), p.107.
10. Idem.
11. Klappe en Veer (2009). Afgeleid uit informatie over de daarin beschreven
percelen Emmeloord, Sectie C.
12. Klappe (Schokker Erf september 1987), p.39.
13. HCO-Zwolle. Inventaris van de archieven van Rijkswaterstaat Overijssel
(1770) 1804-1974, inv. Nr. 1316, aangehaald in Klappen en Veer (2009), p.13
14. De koopsom van de percelen zou op 2¼ maal de geschatte waarde worden gesteld
en elk vertrekkend huisgezin zou f.100 aan verhuiskosten ontvangen. Op grond van
lijsten van waterstaatsingenieur Jhr. J.R. Ortt kwam de minister Tets van
Goudriaan met een voorstel tot schadeloosstelling van f.134.744 aan de
eilandbewoners. De gemiddelde waarde van f.416 voor 144 woningen is berekend
zonder de factor van 2¼ maal de geschatte waarde.
15. https://nl.wikipedia.org/wiki/Arbeiderswoning
De duurdere woningen: Van Herpen (1990), p.42.
16. Foto 89-T11 van het Openluchtmuseum te Arnhem.
17. Aantal naar Kampen verhuisde bewoners genoemd in Klappe en Veer (2009),
p.166.
18. Her woonoppervlak (plus een klein deeltje erf) was op Emmeloord 3481 m2 en
er woonden 449 ‘zielen’ (Van Hezel en Pol, p.205), dus gemiddeld 1 per 7,75 m2.
19. Klappe en Veer (2009), p.166.