Bakengeld (1785)

Bij de opgraving van een scheepswrak in het noordelijk deel van de van de Noordoostpolder kwam eens een loden penning aan het licht, waaromtrent wij niet onmiddellijk goed begrepen wat deze vondst betekende. Het was duidelijk geen gangbare munt, mede omdat er geen waarde op stond vermeld. Wel stond er een jaartal op en een opschrift langs de rand van de penning vermeldend: “Vuurbakens Zuyderzee”. De zijde van de penning vertoonde bovendien een middenfiguur, waaruit duidelijk vuurbakens waren af te leiden, maar dan zodanig, dat duidelijk werd, dat het beeld een open vuur voorstelde.

Eertijds waren de vaste vuren op de kust open, veelal op een stenen bouwwerk met een platform, gestookte vuren. Daarmee geleidde men de scheepvaart. Natuurlijk dateren de vuurtorens, die wij nu kennen, van veel latere datum. De vuurbakens dateren zeker al van de 16e eeuw. Ook op de Zuidpunt van het eiland Schokland heeft zo’n open vuur gestaan en een fundament van het gebouw voor dit doel is er nog waar te nemen. De zorg voor de bakens - voor de betonning en bebakening zoals dat heet - is voor de Zuiderzee een nogal ingewikkelde zaak geweest in de loop van de eeuwen, temeer omdat het oude principe van betaling van kosten meestal uitsluitend het profijtbeginsel gold.

Wie belang had, moest betalen, algemeen belang gold minder dan het belang van kleine groepen. Zo had Kampen, dat veel belang had bij de scheepvaart naar en over de Zuiderzee, eertijds te zorgen voor betonning en bebakening in de noordelijke toegangsweg. Later werden deze zorgen wel door andere steden overgenomen. Natuurlijk trachtte men van de "gebruikers” van deze service geld terug te ontvangen in de vorm van te betalen vergoedingen voor het onderhoud van de bakens en tonnen. Het bakengeld voor de  bakens in de Zuiderzee was dus in feite het betalingsbewijs voor het voldoen van de "belasting" van de schippers, die profiteerden van de goede bebakening langs de Zuiderzee.

Na deze eerste vondst hebben wij nog enkele malen meer bakenpenningen aangetroffen. Eenmaal vonden wij er in een schip vier stuks in opvolgende datering, waaruit viel af te leiden, dat de schipper trouw althans gedurende enkele achtereenvolgende jaren zijn prijs had betaald voor het onderhoud van de vuurbakens.

Bron: G. D. van der Heide, De Vriendenkring, oktober 1971, pag.7

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl