Jan Schuurman, de laatste ‘Schokker’ (1928-1941)

Jan Schuurman was de vuurtorenwachter op de Zuidpunt van Schokland. De redactie van De Vriendenkring (nu: Rondom Schokland), het blad van de Vrienden van Schokland, had de familie Schuurman vragen gesteld naar aanleiding van een reportage in het blad Ons Noorden (1936). Daarin stonden dwaze opmerkingen over de aanwezigheid van bijvoorbeeld een havezate op het eiland. Ook wilde de redactie graag weten welke personen rond de pastorie liepen. Schapenmelk werd door de familie geweckt. Deze moest daarvoor driemaal gekookt worden. De geweckte melk werd gebruikt als koffiemelk en voor het maken van pudding. Bij westenwind kwamen veel Volendammers, met de kuil vissend, richting Schokland. Hieronder de brief als antwoord.

Op 17 mei 1928 zijn we getrouwd op het gemeentehuis en op 18 november in de kerk. Ik was toen 24 en mijn vrouw 22 jaar. Op 3 november kreeg ik de aanstelling als kantonnier bij zee- en havenwerken voor ƒ124,- per maand. Toen had een halve cent nog waarde; twee en een halve cent was een kluit, twaalf en een half was een stoter, vijftien cent drie stuivers, dertig cent een skilling, zestig cent twee skilling en vijf en zeventig cent drie kwartjes.
De eerste zondag dat we getrouwd waren, 25 november, joeg de storm het water zo hoog op dat we nog net rond de woning konden lopen. Toen heeft het bij tussenpozen de hele maand gestormd. We zouden op een dinsdag naar Kampen om boodschappen te doen doch door de storm ging dat niet. Doch tegen 11 uur belde Spit: de wind was naar ’t noordwesten of we nog zouden gaan. De haven lag vol schepen en vissers die ook graag brood hadden. Ik vond het goed maar moest eerst een uur lopen naar de haven. De reis ging goed, ook terug, al stormde het wel. Het was inmiddels donker geworden en het dijkje stond nog net boven water. Spit zei: 'Neem mijn stormlantaarn mee, ik loop wel een eindje mee’. In de luwte van de haven leek het aardig goed, dus Spit ging terug. Doordat de wind noordwest was liep het laatste eind naar Middelbuurt de rolgolf over de dijk zodat ik telkens stil moest staan tussen golven door. Soms kwamen de golven tot halfweg mijn knieën; griezelig! Zodat ik later wel zei: 'Als ik het geweten had dan was ik aan de haven gebleven'. Stikdonker en dan geen dijk te zien; niets dan water.
Daar kregen we de winter van 1928/29 overheen. Op 2 januari,’s dinsdags, gingen we nog naar Kampen om proviand, maar 's morgens 3 januari was alles ijs, en vroor het zo hard dat 's zaterdags de rietsnijders lopend naar Ramspol konden.

's Zondagsmorgens gingen we naar Smit; die hield dan preeklezen, ook voor schippers, en zijn zoon Jan luidde dan met de afslagbel dat de dienst begon.
Na de dienst koffiedrinken en dan gingen we naar huis. Tegen 4 uur ongeveer gingen we naar Spit de radiodienst beluisteren. Daar bleven we boterham eten. Tegen een uur of tien gingen we weer gearmd naar de Middelbuurt.
Later, toen de kinderen kwamen, ging dat niet meer. Dan zijn we wel eens blij geweest dat de zondag voorbij was. We konden er best zijn, maar als je de hele zondag geen mens ziet wordt het soms wel erg. Ik heb wel eens gezegd: een pas getrouwd jong paartje moest eerst een jaar naar zo'n eiland dan konden ze niet met klagen naar moeder. Uw vraag over een havezate: niets aanwezig. Och die journalisten schrijven maar wat. Zo was er ook een boek waarin de schrijver schreef dat het gras tot in het voorportaal van de kerk groeide. In de tijd dat wij er woonden was dat onze eer te na, zodat ik het boek heb weggegeven. Dat meisje bij de regenbak was Trijntje Ziel uit Vollenhove, als hulp voor de vrouw. Die oude man tegen de kerk was Tijm Bruintjes uit Genemuiden; een beste man voor ons, hij was er veel, 's winters riet snijden en 's zomers bij de aannemer teren en sloten schoon houden. We hebben er altijd met plezier geweest. Heimwee kenden we alleen om weer bij elkaar te zijn als er een kleintje op komst was. Op de eerste heeft mijn vrouw vier weken aan de wal moeten wachten voordat de zoon kwam.

De kerk werd alleen gebruikt voor werkvolk van de aannemer. De rietsnijders huisden in een keet zo'n honderd meter van ons vandaan. Later hadden medepachters uit Genemuiden er zelf een keetje bij, maar het was allemaal primitief.
Mijn vrouw waste en droogde in de kerk groente en weckte er groente en melk. Mijn werk was het om aan de Zuidpunt een zelfregistrerende peilschaalstand op te nemen; om de drie dagen wisselen, anders liep hij vast. Ook de vuurtoren moest verzorgd worden. Veel werk, doch eigen baas.
We hebben er veel meegemaakt, een boek vol als we een dagboek bijgehouden hadden. Begin '29 vroor het zo hard in de keuken! Als we gegeten hadden nam mijn vrouw de tafel af en dan werd dat ijs op het kleedje en dat gebeurde dan met de kachel rood op een meter afstand. Geen opscheppen maar de zuivere waarheid; jas en mantel aan om warm te blijven. Spit en wij beiden gingen op de schaats naar Kampen via Ramspol en Noorderdiep met de slee, een hele tocht maar we waren jong. Op 5 maart gingen we nog op de schaats naar Vollenhove. Toen we teruggingen begon het te dooien, doch 3 maart reden de auto's van Kampen naar Urk.
We hebben ook tijden gehad dan kon je er niet over of door zodat we twintig dagen niets konden krijgen. Het was wel behelpen. Wij gingen bij open water één maal in de week naar Kampen; dan werd het brood wel droog en hard; in de kelder begon het te schimmelen, dan moest het mes er bij langs; we wisten niet beter.
Er was toen ook nog geen plastic verpakking.

De laatste jaren was het druk met 't werkvolk om dijken af te breken; dat was minder prettig. Ook was het moeilijk, daar de kinderen in Kampen naar school gingen; ze moesten daar in de kost en kwamen niet anders thuis als met vakantie. Als een ander je kinderen op moet voeden, dat valt tegen.
Als de wind west was dan was er veel afleiding, naar oost en er kwam niemand. Om de kinderen met kerstvakantie thuis te krijgen moesten we
soms over het ijs. Dat waren moeilijke tochten. Een maal heb ik zes paarden uit het water aan de Zuidpunt gehaald over een dijkje van een meter breed. Zo moest je van alles kunnen, doch we waren jong en met een gezin in opbouw.

We hebben veel lief en leed gesmaakt, doch de Heer heeft ons gespaard en gezegend, tot in deze hoge leeftijd, waarvoor veel dank verschuldigd.
Ik ga eindigen, het wordt me teveel.
Hartelijke groeten,
fam. Schuurman

Bron: De Vriendenkring, Winter 1995, pag.29-32

Zie ook: nazaten van Jan Schuurman bezoeken Schokland en Geen beter leven dan daar (interview uit 1987)

 

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl