Bedreigde schout Winsemius op Emmeloord (1682)

Amsterdam had in 1660 Urk en Emmeloord gekocht vanwege de scheepvaartbelangen, maar moest er ook voor zorgen dat de Emmeloorders zich bekeerden tot het ‘ware geloof’.Pas in 1682 ging de stad tot actie over .De nieuwbenoemde schout Petrus Winsemius uit Blokzijl kreeg opdracht om te zorgen dat pastoor Bruiningh en de katholieke schout Corneliszoon het eiland verlieten. Ene ‘H’ beschreef de Amsterdamse actie aan de hand van enkele archiefstukken.

Toen Petrus Winsemius zijn lastbrief had ontvangen van de Amsterdamse heren, wachtte hij niet lang om zijn post te bezetten. Hij ging naar het eiland, maar vond daar nog Steven Cornelisz in functie, zij het dan onwettig. Maar de eilanders drongen er bij schout Steven op aan om bij hen te blijven en zijn post niet over te dragen, de ambtelijke stukken onder zich te houden en te weigeren Petrus Winsemius als zijn opvolger te erkennen. Voorlopig vond de nieuwbenoemde, gezien de dreigende houding van de vissers, het niet geraden om in te grijpen of zich met geweld van zijn ambt meester te maken en week uit naar de vaste wal.

In die tussentijd namen de eilanders de gelegenheid waar om ook hun verdreven pastoor Nicolaas Bruiningh weer in hun midden te halen en uit zijn handen de  H. Sacramenten te ontvangen. Dit tot grote ergernis van de predikant van het zuidelijke deel, die nu wel helemaal in Ens kon blijven, en nog minder kans kreeg onder de Emmeloorders. Zó was de situatie toen de niet-erkende schout Winsemius van de verandering hoorde. Het bracht hem in staat van grote opwinding en spoorde hem aan tot het gebruiken van geweld. Nogmaals sommeerde hij de priester om naar de vaste wal terug te keren en toen aan die lastgeving geen gevolg werd gegeven, voer hij op de eerste kerstdag van het jaar 1682 met schipper Thijs Jacobs en een scheepsjongen naar Schokland.

Om één uur s nachts legde de schuit ter bestemder plaatse aan en de schout stapte in gezelschap van de schipper op de eenvoudige woning van de geestelijke af. Zij hadden de scheepsjongen met opzet achtergelaten om een oogje in het zeil te houden, opdat de ‘vijanden’ de schuit niet zouden losmaken om ze in zee te laten drijven, want dan zouden ze met de gevangen priester niet aan land kunnen komen. Bij de woning gekomen, klopte de schout een paar maal flink op de deur, waarna de zuster van de priester het venster omhoog schoof en vroeg, wat er aan de hand was en wat men in dit middernachtelijk uur nog zó laat aan haar woning kwam doen. Schout Petrus Winsemius antwoordde haar kort en bits, dat hij kwam om haar broer, de priester, te spreken, om tegen hem de plakkaten van de Edele Groot Achtbare Heren ten uitvoer te brengen, en dat zij dus maar spoedig de deur had te ontsluiten. In plaats van door deze taal uit het veld geslagen, trachtte de vrouw onmiddellijk en vastberaden het venster omlaag te schuiven en zo de schout te beletten haar woning binnen te dringen. Deze had echter ex officio zijn hand tussen het kozijn en raam gezet, waardoor hij de poging van de huishoudster verijdelde, maar wel enige lichte kwetsuren opliep. Omdat hij deze handeling als tegenstand en verzet opvatte, sprong eerst hij en vervolgens de schipper door het venster naar binnen en kwamen zo in de voorkamer. Maar toen blies de vrouw gauw de kaars uit, zodat beide vervolgers in het pikkedonker rondscharrelden. De schout wist echter de moedige vrouw de kaars afhandig te maken en met enige moeite vuur te maken, zodat hij licht kreeg. Nog een paar andere kaarsen werden gevonden en eveneens aangestoken, waardoor het terrein verkend kon worden. De schipper werd gelast om bij de vrouw te blijven en haar te beletten haar broer op enigerlei wijze te helpen ontvluchten, waarna de schout op verder onderzoek uittrok. Hij hield zijn lange puntige degen voor zich uit, bang als hij was voor een onverhoedse overval in de priesterlijke woning.

Intussen was ook de geestelijke door het gestommel wakker geworden, opgestaan en fluks in de kleren gesprongen. Toen hij daarmee nog bezig was, stapte de schout zijn vertrek binnen en zegde hem aan zich over te geven, omdat hij, schout van Emmeloord, krachtens die functie, uit naam en op bevel van de Staten, hem moest arresteren. Nadat de priester dit had gehoord, sprong hij onmiddellijk op, vluchtte de kamer uit en ijlde van het ene vertrek naar het andere, op de hielen gezeten door de schout, tot zelfs in de kerk en het turfhok. De vervolgde kende beter dan zijn vervolger de kronkelingen en hij slaagde er zelfs in om te ontkomen. De schipper was door al dit lawaai en geren, de ene kamer in en de andere uit, in de waan gebracht dat de schout in nood verkeerde en dat de geestelijke op onverwachte wijze helpers had gekregen, zodat hij de vrouw in de steek liet, om de schout zo nodig bij te staan. Maar het verlaten van zijn post werd beiden noodlottig. Want zodra de vrouw zich onbewaakt wist, sprong zij op haar beurt het venster uit en begon luidkeels van moord, brand, huisbraak te schreeuwen, waarop onmiddellijk de hele buurt op de been kwam, om de bedreigden te helpen. En toen de vrouw aan de helpers vertelde dat het om haar broer te doen was die de schout ‘van de stad' [Amsterdam] kwam gevangen nemen, werden de gemoederen tot het uiterste beroerd en opgewonden.

Het begon er voor de schout en de schipper dan ook lelijk uit te zien, omdat de parochianen volgens het rapport van de eerste als dolle stieren en verwoede beren op hen kwamen toe rennen, roepende en schreeuwende: 'Waar is de ketter, de verdoemde hond, de vervolger van ons katholiek geloof? Wij zullen hem aan riemen snijden, met onze tanden uit elkaar rukken enz. enz. De schout had inmiddels de deur iets opengedaan om de opgewonden gemoederen te sussen, maar de vissers drongen, zoals hij later schreef, nog meer op als heidenen en barbaren om aan hun wraakgevoelens voldoening te geven.
Een viertal onder hen nam de vervolgers, nu echter vervolgden geworden, in bescherming en schreeuwde de anderen toe: 'Wat voor de duivel willen jullie nu beginnen?' vrezend voor de gevolgen, die uit zo'n moord zouden kunnen voortvloeien. Zij leidden schout en schipper naar een ander huis en sloten hen daarin op, totdat de woede van het volk wat bekoeld zou zijn. Daar werden de gevangenen echter nog niet met rust gelaten, angstig gemaakt door de vreselijkste dreigementen, uitgescholden voor alles wat lelijk was, terwijl de een de ander ophitste tot daden van geweld.

Dit spelletje duurde van een uur of twee s nachts tot aan het ochtendgloren, en de schout erkende later zelf in zijn ambtelijk rapport, dat hij met zijn maat, de schipper, een vreselijke nacht had doorgemaakt, die hij nooit weer hoopte te beleven. De nog steeds niet tot rede en lijdzaamheid gebrachte menigte koelde nu haar wraak op de schuit, waarmee de schout en zijn makker waren overgekomen. Die werd geplunderd, van het roer ontdaan en tegen de stenen en palen lek gestoten.
De zes beter gezinde Emmeloorders, waaronder er vier volgens hun eigen verklaring burgemeesters waren, brachten beide gevangenen opnieuw over naar het huis van de gewezen schout Steven Corneliszoon, waar schipper en schout elk in een apart hok werden opgesloten. In een kort geding werd nu hun zaak berecht en eenstemmig werd onder het uitspreken van voor de schout zeer beledigende woorden vonnis gewezen. Beiden zouden in de stuurloze en onttakelde schuit worden gezet, die vervolgens aan het spel van wind en golven werd overgelaten, zodat de opvarenden maar moesten afwachten hoe en waar ze terecht zouden komen. Even snel als dit vonnis gewezen was, werd het uitgevoerd, en onder het joelen, vloeken, schelden, stoten en duwen van de woeste menigte ging het in optocht naar de schuit. Onderweg moesten schout en schipper de verzekering aanhoren, dat de Emmeloorders vast van plan waren alles te geven voor de verdediging van hun geloof en kerk, ja, zelfs hun leven, voordat zij zouden gedogen dat hun priester, kerk en geloof van hen zouden worden afgenomen.

De schipper en schout kwamen met de scheepsjongen door de genade Gods, gered voor de poorten van de dood uit de klauwen van de leeuw', zoals de schout getuigde, ten slotte behouden in Blokzijl aan.

De machtige stad Amsterdam liet het gebeuren op Emmeloord niet over zijn kant gaan. Het weerspannige volkje, door Winsemius ‘heidenen’ en ‘barbaren’ genoemd, kreeg hoge boetes. Het volkje gaf zich echter nog niet gewonnen en Amsterdam zond onderschout Engelbrecht met een dertigtal soldaten erop af. Emmeloord zou echter tot de ontruiming in 1859 katholiek blijven.

Lees ook het oorspronkelijk artikel over deze strafexpeditie uit 1931.

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl