Ik zal u deze oproerscène betaald zetten (1830)

Het jaar 1830 was voor het echtpaar Klaas Jacobs van der Molen (40 jaar) en Evertjejans Tromp (in de archieven steeds 'Jannetje genoemd en 42 jaar), wonend op Emmeloord, een dramatisch jaar. Eerst kwam Klaas, daarna Jannetje in botsing met het wettig gezag in de persoon van burgemeester Streithorst. Freek Peereboom verhaalde met behulp van vele processtukken wat er allemaal op de 4de januari gebeurde.

Komend uit het huis van een van de wethouders wordt Streithorst opmerkzaam gemaakt op een oploopje in de buurt van zijn woning. Hij loopt erheen en ziet 'een attroupement van ten naaste bij een twintigtal Schokkers en vrouwen bij een met oude palen gedekte put, die met elkaar staan te discussiëren. Gevraagd naar de reden van de oploop krijgt hij ten antwoord dat de palen hem niet aangaan en dat zij als buurtbewoners het recht hebben om die te slopen en te verbranden. Streithorst had namelijk aan de nachtwaker opdracht gegeven de palen tijdelijk weg te halen, om te voorkomen dat ze gestolen werden.

Het proces-verbaal voor de president van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Zwolle vervolgt:. 'Eén dezer lieden uit de verzamelde hoop, genaamd Klaas van der Molen, en ingezetene van dit eiland, nam het woord en riep tegen mij: "Gij, burgemeester, permitteert deze palen te slopen, maar geen donder zal er aankomen dan wij." Streithorst antwoordt, dat hij niemand heeft toegestaan de palen te slopen, laat staan te verbranden en hij geeft nachtwaker Jongsma de opdracht de palen onmiddellijk weg te halen en ze naar diens woning te brengen, om er op die manier beter het oog op te kunnen houden. Maar Klaas van der Molen reageert hierop: ja mooi ... om ze door hem te laten verbranden. Hij heeft er reeds één en deze zouden volgen, maar laat hem er niet aankomen, anders zou ik hem voor zijn "harzens" slaan.'

Nu beveelt Streithorst de mensen om naar huis te gaan, en aan Klaas dat hij verder zijn mond moet houden. Maar deze begint nu echt kwaad te worden en roept: 'Gij hebt voor de donder er niets over te ordonneren. Deze palen zijn de onze, wij zullen ze slopen als het erop aankomt en ze verbranden, en niet de wacht.' Ook Streithorst wordt nu driftig en roept. Noch de wachter, noch gijlieden zult er een splinter van verbranden en wie er nu aanraakt om ze te slopen, zal als een landsdief beschouwd en rigoureus overeenkomstig de wet worden gestraft.'
Het proces-verbaal gaat verder: Ik keerde mij hierop naar Klaas van der Molen, die ik intussen had horen twisten met de vrouw van de nachtwaker, aan welke hij verweet dat hij zou hebben gezegd, dat de burgemeester ons permissie heeft gegeven om er een van te verbranden, omdat zij thans geen geld van de burgerij ontvingen. Maar die zei dat hij loog. Alles schreeuwde en domineerde onder elkander. Ik werd bij deze fatale scène moeilijk en zeer driftig, en riep tot de wacht die bevreesd reeds naar zijn huis vluchtte: "Jongsma, ga en haal de veldwachter van de Ensbuurt dadelijk naar hier," en verder sprekende tot de belhamel: "Gij kerel, gij smeerlap, pakt u voor, naar uw woning, gij hebt hier niets meer te verrichten noch praatjes te maken. Ik zal u deze oproerscène betaald zetten, het proces-verbaal over u zal uw daad schilderen. Ik zal u naar Zwolle doen ontbieden, waar men u door straf de praatjes en het brutaliseren wel zal afleren, en ik betwijfel of gij deze winter wel weer slopen kunt, of uw voeten aan de Schokker palen zult verwarmen." Waarop hij in woede ontstoken tot mij met enige vloeken riep: "Een smeerlap die mij dit zegt," en hij voegde erbij: "Goed, dan ga ik naar Zwolle, daar moeten ze mij de kost geven. Maar gij zult uw wil toch niet bereiken, noch gij, noch de wacht zullen deze palen meer aanraken, omdat gij er niets over te zeggen hebt. Ik zal ze slopen en verbranden en het u laten aanzien."

Intussen hebben de meeste aanwezigen het scheldtoneel verlaten. Streithorst overweegt wat hij in deze toestand nog kan doen 'zonder veldwachter, zonder palenrij dienaar, zonder bewaarplaats voor dusdanige mensen in dusdanige gevallen, onder een klasse mensen die ruw zijn, en één natie, één familie uitmaken. Er zit niet veel anders op dan naar huis te gaan, maar eerst geeft hij toch nog een krachtige waarschuwing aan Klaas van der Molen: 'Booswicht, gij zult evenwel boeten voor deze wrevel, bij de eerste gelegenheid zult gij getransporteerd worden naar Zwolle, waar uw daden geopenbaard zullen worden en waar gij daarvoor uw loon zult ontvangen.'

Aan het slot van het proces-verbaal spreekt Streithorst de wens uit, dat zijn pogingen om wet en orde te handhaven beloond zullen mogen worden met de genoegdoening van een evenredige bestraffing van Klaas van der Molen, 'die zonder reden driftig en brutaal tegen zijne superieur heeft gehandeld'. Nog dezelfde avond maakt hij het proces-verbaal op. Maar op de i8de stelt hij een iets milder gesteld proces-verbaal op en in de begeleidende brief schrijft hij onder andere: 'Klaas van der Molen staat hier bekend als een vlijtig werkman, is arm, zijne familie bestaat uit vijf leden, thans is zijn lot, door de armenkas gealimenteerd moeten worden. (...) Hij staat er echter ook bekend om zijn armoede, is astrant [vrijpostig], zelfs driest en brutaal en ziet er ook geen bezwaar in om voor zijn gebruik 't een of ander te slopen (...) weinig vrezend, maar wel gevreesd en arrogant. Zo beproefde hij dan ook op de 14de ook aan mij eens zijn tanden te laten zien (...) mijn ernst ziende, mijn verachting voelende en mijn voornemen wetende, terwijl hij wel inzag straf verdiend te hebben.'
Streithorst stuurt de gouverneur een kopie van het proces-verbaal en ook in zijn toelichtende brief wil hij Klaas van der Molen bestraft zien, terwijl hij tegelijk uitdrukkelijk wijst op het onbeschrijfelijk grote gebrek aan brandstof op het eiland.

Vervolgens vraagt de rechter van instructie aan Streithorst om meer getuigen te willen opgeven, die van het begin tot het einde bij het gebeurde tegenwoordig zijn geweest. Hij antwoordt 'daar zij straf van deze brutale vrezen, wil er niemand iets gehoord hebben noch erbij geweest zijn.
Op 25 maart vindt de rechtszitting van het Hof van Eerste Aanleg te Zwolle plaats. De aanklacht luidt: belediging van Streithorst in diens functie van burgemeester. Na het verslag van de substituut-officier en de mondelinge verklaringen van de getuigen krijgt Klaas het woord, en hij stelt dat hij zich verzet heeft tegen het bevel aan de nachtwaker om de palen van de put weg te nemen, omdat hij bang was dat daardoor ongelukken zouden kunnen gebeuren. De rechtbank komt tot uitspraak, dat weliswaar vaststaat, dat tussen beklaagde en de burgemeester een woordenwisseling heeft plaatsgehad, maar achtte niet overtuigend bewezen dat de beklaagde inderdaad beledigende woorden heeft gebezigd. Vrijspraak dus.
Over het slopen van de palen door de bewoners van Emmeloord om ze voor eigen verwarming te gebruiken sprak de rechter met geen woord.
Op 15 juni worden Jannetje Tromp, vrouw van Klaas van der Molen, en hun zoon Jakob door Paulus Gillot, de veldwachter, betrapt terwijl ze op de zeedijk lopen met twee zakken rijshout, die ze uit de dijkbekleding gehaald hebben. Bij hen aangekomen vindt hij nog maar één zak. De andere hebben ze 'achter de dijk onder de daar aanwezige grote klompen derrie geborgen, en die willen ze voor hem niet te voorschijn halen. Daarop brengt Paulus Gillot moeder en zoon naar het huis van de burgemeester, en levert de zak met rijshout af. De andere zak wordt enkele uren later door hem gevonden en ingeleverd.

Streithorst maakt hierover proces-verbaal op ten behoeve van de Rechtbank van Eerste Aanleg. Aan het slot schrijft hij dat hij al verschillende keren openlijk gewaarschuwd heeft "tegen het breken aan 's lands werken alsook tegen alle schooierij van dergelijke aard" en daarom, vindt hij, moet er maar eens een voorbeeld gesteld worden. In de begeleidende brief schrijft hij, dat de aangebrachte overtreding zijns inziens meer uit armoede dan uit andere redenen is voortgekomen.

Jannetje en Jakob krijgen een oproep om met Paulus Gillot op 12 juli in Zwolle te verschijnen, om daar door de rechter van instructie verhoord te worden. Maar juist als ze op de avond van de ude willen vertrekken, steekt er een storm op, en de vissers willen hen alleen tegen een som geld overzetten die zo hoog is, dat zij die niet kunnen betalen. Er komt een nieuwe oproep van de rechter van instructie met daarbij de opmerking dat wanneer de opgeroepen personen zelf de kosten voor de overtocht niet kunnen betalen, de gemeentekas dit bedrag dan maar moet voorschieten. Vervolgens vraagt de rechter van instructie aan Streithorst om de plaats waar het rijshout uit de dijk is weggebroken te inspecteren, en om de zak met het gestolen hout naar de rechtbank op te sturen, hetgeen deze, na aandringen, ten slotte doet.

Op 2 oktober verwijst het Hoog Gerechtshof te Den Haag de zaak naar het Hof van Assisen voor de provincie Overijssel, gevestigd in Zwolle. Zoon Jakob wordt echter van rechtsvervolging ontslagen. Maar terwijl de gerechtshoven en rechters druk bezig waren met het voorbereiden van het rechtsgeding tegen Jannetje Tromp, overlijdt zij op 23 september in de Purmer. Aangever is Jannetjes zwager, watermolenaar in de Purmer. Streithorst brengt het Hoog Gerechtshof in Den Haag op dezelfde dag in kennis van dit feit, waarop hij bevestiging aan de burgemeester van Edam vraagt.

Klaas vestigt zich met zijn beide kinderen, Aaltje en Jakob, in Enkhuizen. Hij hertrouwt daar in 1834 met Maria Elisabeth Dettingmeijer, oud 42 jaar en van beroep dienstbode. Klaas is dan 44 en oefent het beroep van visser uit. In 1868 is hij te Enkhuizen overleden.

Bron: Kamper Almanak, Kampen 1980-1981, pag. 253-289. Freek Peereboom, ‘Schokker echtpaar Van der Molen voor de rechter’, in: Het Schokker Erf, nr.49, 2002, pag.7-14

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl