Hoogveentypen 800 na Christus

Met de stijging van de zeespiegel ontstond vanaf de zeeduinen een dik veenpakket, dat lokaal een hoogte van 7 meter boven het huidige NAP kon bereiken. Midden in het veengebied lag het Flevomeer, dat gevoed werd door Overijsselse en Utrechtse Vecht, Eem en IJssel. De afwatering van het gebied rond dit meer was na de Romeinse tijd (400 na Christus) slecht en bewoning werd steeds gevaarlijker. Het kaartje geeft de uitgestrektheid van het veengebied aan. Ook het Waddengebied maakt er deel van uit.

Het veen werd in de eerste fase gevormd uit planten waarvan de wortels het grondwater konden bereiken (laagveen). Daar bovenop groeide echter op diverse plaatsen een tweede laag, bestaand uit mosveen, dat van voedselarm regenwater (hoogveen) kon groeien. Zo ontstonden hier en daar hoge veenkoepels, met een omvang van meer dan 10.000 hectare. De hoogte was veelal afhankelijk van de ondergrond. Bovenop een uit zand bestaande bodem kon de veenkoepel een hoogte of dikte bereiken van 3 tot 4 meter. Het zand deed dienst als fundering van deze dikke veenlaag.

Kolonisatie van het veengebied werd pas mogelijk aan het eind van de achtste eeuw, toen de afwatering van het Flevomeer naar het noorden verbeterde door waarschijnlijk een nieuwe doorbraak van de zee en het ontstaan van het Marsdiep.
In de levensbeschrijvingen - de Vita - van Bonifatius gaat het over het vergrote Flevomeer dat hij Almere (‘groot water’) noemt. Zijn reis over het Almere bracht hem geen geluk, want hij werd na het aan land gaan in Frisia vermoord bij Dokkum ( 754).

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl